Indische Letteren. Jaargang 6
(1991)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||
‘Een mijner beste Indische vrienden’
|
1e | Enkele publikaties van Olf PraamstraGa naar eind1 en vooral zijn Repertorium op de brieven van Conrad Busken Huet (Amsterdam 1987), waardoor sporen van oude contacten konden worden teruggevonden. |
2e | De recente vondst van een brief in de boedel van Albert Holle over de afwikkeling van een vordering op Ernst & Co. in het archief van de Stichting Indisch Thee- en Familiearchief Van der Hucht c.s.Ga naar eind2 |
3e | De persoonlijke betrokkenheid van de auteur dezes, als achterkleinzoon van Carolina Frederika Holle en Norbertus Petrus van den Berg. |
Van 1868 tot 1876 woonde en werkte Conard Busken Huet op Java, aanvankelijk als redacteur van de Javabode, na 1873 als redacteur van het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie. In 1876 vertrok hij met zijn gezin naar Europa, waar hij te Parijs ging wonen. Daar overleed hij in 1886. Huet voerde een uitgebreide correspondentie. Van een aanzienlijk deel van zijn vele brieven verzorgden zijn vrouw en zijn zoon Gideon al in 1890 een uitgave in twee delen. Daarin lezen wij in een brief van 25 februari 1879 aan mevrouw Bosboom-Toussaint: ‘Ook ik heb een nieuw verlies geleden. Slechts 47 jaren oud, is een mijner beste Indische vrienden gestorven: de heer H. eigenaar van een schoon landgoed in de Preanger regentschappen, een man vol geest en gaven. Hij laat (gelukkig in ruime omstandigheden) een jonge vrouw en twee kleine kinderen na.’ Door het bekend worden van een groot aantal brieven van Huet evenals van het kopieboek van uitgaande brieven uit zijn Parijse jaren, dat samen met 300 brieven van Huet bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, is het mogelijk wat meer over de ‘ups en downs’ van die vriendschap te vermelden, waarin de ‘ruime omstandigheden’ van Holle een belangrijke rol spelen.
Adriaan Walraven Holle kwam al in 1844 op twaalfjarige leeftijd op Java aan. Hij maakte deel uit van een groep van vijfenveertig familieleden, twee broers Van der Hucht en hun twee zusters, gehuwd met Holle respectievelijk Pen, en hun gezinnen. Allen vestigden zich aanvankelijk op Parakan Salak, een thee-onderneming waarvan het contract gehouden werd door de broers Van der Hucht. Op deze onderneming bleef Adriaan Walraven Holle bijna zijn hele leven wonen, eerst als administrateur van zijn ooms, later als administrateur/eigenaar. Adriaan Walraven, zijn broers Karel Frederik en Albert Holle, hun neven Kerkhoven en Bosscha hebben een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkeling van de theecultuur op Java. Tegelijkertijd was er bij hen een intense en oprechte belangstelling voor de Soendanese bevolking, die zich onder andere bij Karel Frederik en Adriaan Walraven uitte in de publikatie, in 1851, van het eerste gedrukte boek in de Soendanese taal, een verhaal dat Karel Frederik had opgetekend uit de mond van een oude Soendanees en dat hij in 1885 zelf in het Nederlands vertaalde onder de titel: De aap en de schildpad, een Soendaneesche fabel. Adriaan Walraven was daarnaast sterk geïnteresseerd in de gamelanmuziek, die hij zelf ook beoefende. Met name de rebab, het tweesnarig strijkinstrument van de gamelan, werd door hem actief bespeeld. Een neef Kerkhoven schrijft in 1861 naar familie in patria: ‘Ik kan waarachtig haast niet meer schrijven. Sedert vier dagen is Adriaan bezig om den orkestmeester van den regent van Soemedang zijn gambellang spelers nieuwe stukken te leeren. Dit gebeurt in de voorgallerij van 's morgens 8 tot 's nachts 12 uur. Hooren en zien vergaat U van dit leven. Eene gambellang in de verte is, hoewel eentonig, wel aardig om te horen, maar dit is te kras...’
Wanneer en hoe Holle en Huet elkaar precies hebben leren kennen zal wel altijd onduidelijk blijven. Het volgende laat zich reconstrueren. Parakan Salak ligt op ongeveer 45 km ten zuiden van Buitenzorg op de helling van de Salak. In Buitenzorg woonde van 1 juli 1870 tot 1 januari 1872 de familie Huet. Daar zullen Holle en Huet elkaar wel vaker tegengekomen zijn dan te Batavia, waar ze elkaar vermoedelijk hebben leren kennen. Hoewel Huet zich in Batavia niet erg sociaal bewoog, had hij er wel enige Leidse studievrienden, onder wie mr. T.H. der Kinderen, president der beide Hooge Gerechtshoven en voorzitter van het bestuur van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, waarin de culturele elite van Batavia zich verenigde. In dat bestuur ontmoette hij ook de Leienaren mr. H.D. Levyssohn Norman, in die jaren directeur van het Binnenlandsch bestuur, mr. Henri Rochussen, advocaat te Batavia, mr. J.A. van der Chijs, de latere landsarchivaris te Batavia, en N.P. van den Berg, toen hoofdagent van de Nederlandsch Indische Handelsbank, die in 1875 een Leids eredoctoraat zou krijgen, en zwager van A.W. Holle. Deze laatste kwam zeker regelmatig naar Batavia, waar zijn moeder en een groot aantal familie-
woonden. In die kring zal het contact wel gelegd zijn. In Buitenzorg hadden de Huets veel meer sociale contacten. Maar ook Holle zal het kort na zijn huwelijk met de vijfentwintigjarige Jans van Motman wel gezellig gevonden hebben voor zijn vrouw om huiselijk verkeer te hebben met het echtpaar Huet en hun zoon Gideon, die toen ongeveer elf jaar was. In juni 1871 logeert mevrouw Huet met Gideon enige weken op Parakan Salak. Het is daar nog hoger dan in Buitenzorg en het klimaat is aanzienlijk aangenamer dan in Batavia. Vanouds werden er op Parakan Salak paarden gefokt, niet alleen voor eigen vervoer, maar ook voor de jaarlijkse Buitenzorgse wedrennen, waar Holles paarden, evenals de Van der Hucht-paarden, met succes aan deelnamen. We kunnen rustig aannemen dat het echtpaar Holle zich onder de driehonderd toeschouwers bevond, die de opvoering van Franz Graaf von Frohsdorff bijwoonden, een stuk dat ter opluistering van de Buitenzorgse paardenraces in 1871, op 23 juni van dat jaar, werd opgevoerd, en dat door Huet speciaal voor die gelegenheid was geschreven.
Als in 1871, na het vertrek van H.M. van Dorp naar Nederland, de Javabode, waarvan Huet redacteur is, in andere handen is overgegaan, voelt Huet kennelijk aan dat er wel eens problemen zouden kunnen ontstaan tussen hem en de nieuwe eigenaren. In januari 1872 lijkt het Huet raadzaam met zijn gezin weer naar Batavia te verhuizen om nauwer toezicht op de krant te houden, Het baat niet. In augustus 1872 bieden de nieuwe eigenaren Huet een contract aan, waarbij hij bijna de helft minder gaat verdienen. Hij weigert dat te accepteren, waarop hij met ingang van 1 februari 1873 ontslag krijgt aangezegd. Onmiddellijk probeert hij een eigen dagblad op te richten, waarvoor hij binnen enkele weken het benodigde kapitaal van f 50.000, - voor uitgeverij en drukkerij bijeen heeft. Aan Potgieter schrijft hij op 24 september 1872: ‘Wat bovenal navolging verdient, is de volkomen vrijheid, die mij gelaten wordt: geene vennootschap, geene kommissarissen, geene mede-direkteuren. Het drijven der zaak wordt geheel aan mij overgelaten, en het bijeengebracht kapitaal behoudt uitdrukkelijk het karakter van eene leening door vrienden.’ In een brief van 26 december aan Potgieter onthult hij wie die vrienden zijn en ‘tevens voornaamste aktionarissen mijner courant’. Tot deze aandeelhouders behoort ook Adriaan Holle, terwijl wij nog een zestal personen uit zijn naaste omgeving aantreffen:
- | twee heren Van Motman, landheren (twee ooms van A.W. Holles vrouw: J.G.Th, van Motman (1816-1890), eigenaar van Dramaga en P.C. van Motman (1820-1902), eigenaar van Djamboe; |
- | N.P. van den Berg (1831-1917), Holles zwager, hoofdagent van de Nederlandsch Indische Handelsbank tot 31 maart 1873, die per 1 april 1873 een andere actionaris van de Javasche Bank opvolgt, namelijk: |
- | mr. F. Alting Mees (1819-1900), die in januari 1873 benoemd wordt tot president der beide Hooge Gerechtshoven. |
Verder nog twee commissarissen van de Javasche Bank:Ga naar eind3
- | A.J.W. van Delden (1819-1887) (waar Jan ten Brink gouverneur was), chef van Reynst & Vinju, en |
- | G.A. de Lange (1824-1897), chef van De Lange & Co. |
Zo zijn er zeven van de achttien geldschieters met elkaar in verbinding gebracht. Onder de overige aandeelhouders waren vijf suikerfabrikanten en G. Birnie, een tabaksplanter uit Bezoeki. George Birnie (1834-1904) was eigenaar van het landgoed Djember in Oost-Java. Van de honderd aandelen à f 500,- had de suikerfabrikant G. Lebret er tweeëndertig en Birnie tien; zij waren daarmee de grootste aandeelhouders.
Zodra de financiering rond was, wendde Huet zijn aandacht naar de technische kant van de uitgeverij. Samen met de drukker H. Ernst richtte hij een uitgeverij/drukkerij op onder de naam Ernst & Co. Via de Nederlandsch Indische Handelsbank werd telegrafisch een krediet geopend, waarmee hij in oktober 1872 een drukkerij bestelde bij Joh. Enschedé & Zonen te Haarlem. De persen maakten de overtocht op de ‘Conrad’ van de Stoomvaart Mij. Nederland, die echter veel te laat vertrok om op tijd te Batavia aan te komen, waar de start van het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie per 1 april 1873 gepland was. Het eerste nummer verscheen daardoor pas op 4 april, terwijl de eerste tien nummers, omdat niet alles op tijd gereed gekomen was, op klein formaat gedrukt moesten worden.
Ondanks deze technische startproblemen leek de nieuwe courant van de aanvang af een succes. Het uitbreken van de oorlog met Atjeh veroorzaakte een grote vraag naar nieuws. Na een maand schommelde de oplage rond de zevenhonderd exemplaren. Per 1 november 1873 komt er een advertentiebijlage op kleiner formaat bij. Dat duidt er al op dat Huet meer advertentie-inkomsten wil aantrekken, c.q. nodig heeft. Uit de bewaard gebleven correspondentie met Birnie blijkt, dat Huet naast de f 50.000,- aandeelhouderskapitaal in het eerste jaar privé nog eens een hypotheek van f 10.000,- heeft moeten nemen om het werkkapitaal te vergroten. Hij heeft echter nog meer geld nodig. Op 13 oktober 1873 vraagt hij Birnie om een additionele lening van f 10.000,-, die hij ook krijgt.
Om even aan de grote werkdruk te ontsnappen, brengt Huet in mei van het volgend jaar, met zijn huisgast René Bakhuizen van den Brink, zijn vrouw en Gideon naar Parakan Salak, waar de laatsten een maand bij de Holles blijven logeren. ‘Het is daar verrukkelijk koel, niet meer dan 64 graden, buiten de zon, en die lekkere lucht heeft ons zeer verfrischt en mijne zenuwen versterkt; zulk een bergluchtbad is eene behoefte van tijd tot tijd vanuit de Bataviasche dikwijls beklemmende hitte’, laat mevrouw Huet aan Sophie Potgieter weten. Huet evenwel gaat snel weer terug, want hij heeft zakelijke zorgen. In juni 1874 vraagt en krijgt hij nog eens f 6.000, - van Birnie, zijn uitgaven blijven hoger dan zijn inkomsten die weliswaar toenemen, maar net niet voldoende
zijn. Birnie besluit kort daarop eens op bezoek te gaan bij Huet, die hij tot dan toe nooit had ontmoet. Door misverstanden ontmoeten ze elkaar niet; verontschuldigingen volgen, Huet was wel thuis!
In september 1874 moet Huet hem bekennen dat zijn maatschappelijke loopbaan een aaneenschakeling van nederlagen is. Aan aflossing van de schuld valt niet te denken. Maar intussen oordeelt Huet het noodzakelijk om zijn vrouw met Gideon naar Europa te sturen voor zijn opvoeding. Gideons eigen toekomst is overigens verzekerd, omdat hij enkele jaren eerder een aanzienlijk bedrag geërfd had van zijn oom Daniel Huet, in leven notaris te Soerabaya. Ook Huet wil mee om zich in Nederland in de politiek te begeven. Zijn krant en bedrijf wil hij liquideren. Wederom is Birnie hem behulpzaam. Hij stelt Hiiet in staat om alle andere actionarissen tegen 75% uit te kopen door hem nog eens f 37.500,- ter beschikking te stellen. Dat wordt in januari 1875 gerealiseerd. De reactie van N.P. van den Berg, toen Huet hem vroeg genoegen te nemen met een vroegtijdige 75% terugbetaling - ‘als ik je er een plezier mee kan doen, dan doe ik het’ -, onderstreept nog eens het karakter van een lening door vrienden.
In maart 1875 lijkt Huet kopers gevonden te hebben voor zijn bedrijf: de heren Groeneveld, chef van de drukkerij van H.M. van Dorp & Co., en R.C. Schreutelkamp, chef van de drukkerij van Olgilvie & Co., schoonvader en -zoon. Zij verklaren per 1 september voor f 60.000,- de activiteiten over te willen nemen. Met dat bedrag kan Huet al zijn schulden - ook die aan Birnie - voldoen. A.W. Holle schiet hem vervolgens f 15.000,- voor, waarmee hij - geheel onverplicht - de oude aandeelhouders de 25% die hun in januari was onthouden, uitbetaalt. J.I. de Rochemont, adjudant van Gouverneur-Generaal Loudon en, onder het pseudoniem Maurits, auteur van verschillende artikelen in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie en een aantal uitgaven bij Ernst & Co., is bereid hem als redacteur op te volgen.
Bij het opmaken van de rekening over 1874 constateert Huet met verbazing dat zijn inkomsten over dat jaar (f 68.000,-) de uitgaven met f 13.000, - te boven zijn gegaan. Maar op het moment dat alles zich voorspoedig lijkt te ontwikkelen, komt er een kink in de kabel. De verkoop gaat niet door. ‘Twee personen hier, die lust hadden om mijne drukkerij en mijne courant te koopen, hebben aan de geheele wereld verteld dat zij dit werkelijk reeds gedaan hadden; doch toen het op stuk van zaken aankwam, nebben zij zich teruggetrokken’, schrijft Huet op 15 juli 1875 aan zijn zwager dr. J.C. van Deventer. Heel handig van hen om dit zo rond te vertellen. De eigenaren van H.M. van Dorp & Co. en Olgilvie & Co. zullen wel de nodige actie ondernomen hebben om hun drukkerij-chefs te behouden. Het vooruitzicht dat hun uitgaven de Javabode en het Bataviaasch Handelsblad, beconcurreerd zouden worden het het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie met als nieuwe eigenaren hun voormalig leidinggevend personeel, kan niet anders dan bedrei-
gend geweest zijn. In 1879 wordt R.C. Schreutelkamp vermeld als mede-eigenaar van Olgilvie & Co.; in 1880 is hij enig eigenaar!
Huet besluit daarop zijn neef dr. Josué l'Ange Huet, die net twee jaar in Manchester op een kantoor heeft gewerkt, over te laten komen. De vennootschap met H. Ernst wordt per eind 1875 ontbonden. Huet zet dan als enige eigenaar het bedrijf voort, maar wel met twee grote schuldeisers: Birnie en A.W. Holle, die hem beiden persoonlijk toegedaan zijn. Uit de correspondentie met Birnie blijkt de zich ontwikkelende vriendschap duidelijk. Zo maken zijn twee vrienden het mogelijk dat hij naar Europa kan gaan als ‘eigenaar’ van zijn krantenbedrijf, en met een redelijk inkomen als Europees correspondent, terwijl zijn neef l'Ange Huet de redactie en de bedrijfsleiding overneemt, eveneens tegen een redelijk inkomen.
In maart 1876 vertrekt Huet met zijn gezin naar Europa, waar hij bevrijd is van de last van de dagelijkse leiding van zijn onderneming, maar niet van de zorg om zijn schuldeisers te voldoen. Gaat hij daarom ook naar Parijs om Birnie, die iets eerder naar Nederland is teruggegaan, niet te vaak te ontmoeten? Wat in elk geval opvalt in het Parijse kopieboek is het grote aantal projecten dat Huet opzet om aan meer inkomsten te komen. Een voorbeeld daarvan vinden we in het kopieboek in een concept van een brief dd. 7 juli 1876 aan A.W. Holle te Parakan Salak:
Voorwaarden waarop Java-thee in het klein te Parijs zou kunnen geplaatst worden:
1° Last geven aan makelaar te Amsterdam franko en vrij van regten, eene kist monsters te zenden aan het adres van E. Elsbach en Cie, 31bis Fbg Montmartre.
2° Prijzen moeten vaste zijn, met inbegrip van regten en vracht.
3° Ik moet kunnen beschikken over ± f 100,- voor drukwerken.
Model-prospectus:
Thés Chinois de Java.
Grande médaille d'or de l'Exposition de Java 1867.
La maison Elsbach et Cie. 31bis F.M. à Paris, est seule autorisée à vendre en France, aux prix indiqués cidessous, - frais de transport et droit d'entrée comprix -, tous les thés Chinois de la célèbre plantation Parakan Salak, île de Java, Gouvt du Préanger, couronnés de la grande médaille d'or de l'Exposition Universelle de 1867 à Paris.
(signé) A.W. Holle
propriétaire de Parakan Salak
Prix:
boisson ... Pecco fr
boisson ... Sochon fr
boisson ... Congo fr
boisson ... Boeij fr
Op dit voorstel laat Holle niets horen, vermoedelijk omdat hij kort daarop zelf naar Europa gaat. Najaar 1876 vertrekt Holle met zijn vrouw en hun twee kinderen naar Europa en begin 1877 komen zij ook in Parijs. Daar laten ze zich fotograferen bij Walery in de rue de Londres 9bis. De twee fraaie foto's van vader met zoon en moeder met dochter zijn de stille getuigen van dat bezoek. Intussen zal Holle wel vinden dat hij lang genoeg op zijn geld heeft moeten wachten. Uit de correspondentie met Birnie blijkt dat Huet - natuurlijk - een meester is in het formuleren van excuses voor uitstel van betaling. Holle begint met het schrijven van een brief waarin hij zekerheden eist over de terugbetaling. Huet voelt zich hierdoor zeer beledigd. Op 15 februari 1877 schrijft hij een concept van een brief aan Holle, die hij, als zijn woede enigszins bekoeld is, weer doorhaalt om daarna iets kalmer de definitieve brief te schrijven. Het concept van de eerste, woedende brief luidt als volgt:
A.W. Holle, Parijs (Avenue d'Eylan 10)
St. Cloud, 15 Febij 77.
W.H., Onvereenigbaar met hetgeen een gentleman betaamt, zijn Uwe bedreigingen tevens overbodig. Ofschoon daartoe niet gehouden ben ik bereid eene nadere overeenkomst, als de door U genoemde, aan te gaan en na te komen. Echter niet, dan nadat ik de schriftelijke verzekering zal hebben ontvangen, dat Gij Uwe beledigende letteren van 14 Febij, mij gisteren ter hand gekomen, als niet-geschreven wenscht te beschouwen. Weigert gij dit, en worden door U daden verrigt die mij benadeelen kunnen, dan zult gij het Uzelven te wijten hebben, zoo ik wederkeerig het middel der publiciteit te baat neem en de geheime drijfveeren van Uwe edelmoedigheid blootleg...
De rest is resoluut doorgehaald en de hele brief is vervolgens doorgekrast. De woede blijkt ook nog uit minstens tien kleinere doorhalingen in de tekst. Tot rust gekomen schrijft hij die dag uiteindelijk:
W.H. - Uw schrijven van gisteren vereischt opheldering. Zult gij, die eerst nu mijn brief van 7 Julij des vorigen jaars beantwoordt en mij tot heden onkundig liet van Uw adres, mij verwijten niets van mij te hebben laten hooren? Zult gij, terwijl ik
van den ochtend tot laat in den nacht arbeid voor belangen die ook de Uwe zijn; terwijl de zaak van Ernst & Co. nooit beter heeft gestaan dan sedert ik mij in Europa bevindt; terwijl door mijn neef en mij iedere penning wordt uitgespaard ten einde de courant hoe eer hoe beter vrij te werken, - mij komen dreigen met diffamatie? Dat zal ik niet gedogen. Nooit zwichtte ik voor iemands bedreigingen, en doe het ook niet voor de Uwe. Verlangt gij eene nadere overeenkomst, zoo zend mij een koncept; herroep eerst Uwe letteren van gisteren, die even overbodig waren als zij onvereenigbaar zijn met hetgeen een gentleman tegenover zijns gelijke betaamt.
Deze brief heeft niet de gewenste uitwerking, want reeds de volgende dag moet Huet schrijven, vermoedelijk na een gesprek onder vier ogen:
A.W. Holle, Parijs
St. Cloud, 16 Febij 1877
Ook mij doet het leed, eene korresp. en een verkeer te moeten staken, waaraan tot hiertoe slechts aangename herinneringen verbonden waren. Doch gij dwingt mij er toe. Ik heb mooit anders dan met ware vriendschap aan U gedacht; en zie, eensklaps naamt Gij eene houding tegenover mij aan, zoo vijandig en beleedigend, dat indien ik haar duldde, ik in Uwe eigen oogen en in de mijne elke aanspraak op hoogachting verbeurd zou hebben. - Het zij zoo. Mijne schuld is het niet. - Uw aanval, zeide ik, was overbodig. Op mijne begroting voor 1877 stond reeds ulto December jl. eene aflossing van f 1500 voor U uitgetrokken. Dat geld is men bezig te verdienen, en wat er van binnenkomt wordt sedert 1 Janij jl. als uw eigendom beschouwd. Pleegt gij echter handelingen, die mij toeschijnen de strekking te hebben, hetzij op mijn neef L.H., hetzij op mijzelven, eene blaam te werpen, dan moet ik u voor de gevolgen aansprakelijk laten.
De breuk lijkt definitief. Op 4 mei 1877 vraagt Huet zijn neef om ‘een authentieke kopij mijner schuldbekentenis aan A.W. Holle’. Op 31 oktober schrijft hij nadrukkelijk aan l'Ange Huet dat hij geen bezwaar heeft tegen artikelen van K.F. HolleGa naar eind4 (broer van A.W.) en N.P. van den Berg. Neef had het voor de zekerheid maar even gevraagd, lijkt het. De komende jaren zal Van den Berg dan ook blijven publiceren in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie: een vijftigtal artikelen van omvang, waarvan de meeste in de vorm van overdrukken door Ernst & Co. werden verspreid. Verder weten we niets meer over de contacten tussen Holle en Huet; alleen dat als Holle twee jaar later overlijdt, hij
toch door Huet, zoald hiervoor vermeld, een van zijn beste Indische vrienden wordt genoemd. Zijn vrouw en zoon laten die passage staan, als ze in 1890 de uitgave van Busken Huets brieven verzorgen. Ook zij zullen goede herinneringen aan hem gehad hebben, vooral aan hun vakanties op Parakan Salak.
Nog tien jaar weten oom en neef het Algemeen Dagblad van Nederlands Indie in leven te houden, hoewel het zakelijk moeilijk gaat. Birnie moet herhaaldelijk op zijn toegezegde aflossingen wachten. Na het overlijden van Busken Huet in 1886 scheldt de gentleman Birnie de weduwe en Gideon de resterende schuld kwijt. De schuld aan A.W. Holle blijkt na Holles dood in 1879 door zijn broer Albert te zijn overgenomen. Maandelijks zijn de termijnen à f 200,- ook na het overlijden van Holle overgemaakt, zodat tenslotte na ruim tien jaar de hele schuld praktisch voldaan moet zijn geweest.Ga naar eind5
Neef l'Ange Huet kan uiteindelijk niets anders doen dan de uitgave van de courant beëindigen. Ook na de kwijtschelding van de schuld zitten er geen mogelijkheden meer in. Bovendien wordt hij kort na Huets dood tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld (in hoger beroep teruggebracht tot één maand). Als redacteur werd hij namelijk verantwoordelijk gesteld voor de plaatsing van een Europesche Brief van Fantasio (pseudoniem van Buesken Huet), waarin sprake was van ‘Majesteitsschennis’. In een sympathieke brief van 26 januari 1887 meldt hij Birnie het ‘verscheiden’ van het Algemeen Dagblad van Nederlandsen Indie. De zaak Ernst & Co. wordt door de weduwe Huet en haar zoon overgedaan aan de eerste bediende Th.C. van Huut. L'Ange Huet hoopt op een opzienersbaantje ergens op Java of in Deli, hetzij in de koffie, hetzij in de tabak. Het wordt een klein plaatsje in West-Java, waar hij praktisch als een kluizenaar leeft op een stukje grond dat hij in erfpacht heeft. Hij overlijdt op vierentachtigjarige leeftijd in 1924.
- eind1
- Vergl. O. Praamstra, ‘Ernst & Co.’, in Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 3 (1982) 76-82; id., ‘Conrad Busken Huet als redacteur van het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie, in: De Negentiende Eeuw 7 (1983) 1-38; id., ‘Een Indisch toneelstuk’, in: Maatstaf 34 (1986), nr. 4/5, 130-156; id. e.a., Schrijvers-prentenboek Conrad Busken Huet ('s-Gravenhage 1986); id., ‘De Indische jaren van Conrad Busken Huet’, in: R. Baay, P. van Zonneveld, red., Indisch-Nederlandse literatuur (Utrecht 1988) 23-62.
- eind2
- Deze stichting is een kleine tien jaar geleden opgericht door afstammelingen van Albertus van der Hucht (1762-1812) en Carolina Frederica van Wijnbergen (1771-1842). Doordat in 1844 en 1845 vijfenveertig van hun nakomelingen naar Java gingen, vormden zij daar in de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw een uitgebreide clan die zich vooral met de theecultuur bezighield. Enkele familieleden bekleedden belangrijke functies in het binnenlands bestuur en in de financiële en zakenwereld. Juist de combinatie van deze verschillende functies maakte het succes mogelijk. In het archief worden de herinneringen aan de Indische tijd van deze families bewaard. Het totale archief omvat een kleine tien meter, waaronder vele brieven, originele en in kopie, andere documenten, meer dan duizend foto's, films, jaarverslagen van thee-ondernemingen en kaarten. Voor een oriëntatie over wie dit archief gaat, zie R. Nieuwenhuys, Komen en blijven (Amsterdam 1982) hoofdstuk 3: ‘De theejonkers van de Preanger’, en N.P. van den Berg, K.A. van der Hucht, ‘Vier generaties van een clan actief in de theecultuur op Java’, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 42 (1988) 153-212. Het archief is te raadplegen bij de conservator van de Stichting, K.A. van der Hucht, Hogesteeg 6, 3972 JT Driebergen.
- eind3
- Vergl. L. de Bree, Gedenkboek van de Javasche Bank, 1828-1928 (Batavia 1928-1930) 2 dln.
- eind4
- K.F. Holle (1829-1896), eigenaar-administrateur van Waspada, een theeonderneming bij Garoet, adviseur-honorair voor Inlandse Zaken (1871-1896), veelzijdig publicist in het belang van de ‘verbetering van het lot der Soendanezen’.
- eind5
- Zie brief van mr. CA. Henny, advocaat te Batavia, dd. 11 januari 1886 aan de boedelbeheerder van Albert Holle, overleden te Batavia op 2 juli 1885; in: Stichting Indisch Thee- en Familiearchief Van der Hucht c.s.