Indische Letteren. Jaargang 5
(1990)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
De incarnatie van de ellende (2)
| |
De gebruikte tactiekenBij hun aanval op of verdediging van de inhoud van het boek namen de verschillende schrijvers hun toevlucht tot een aantal verschillende ‘tactieken’. Sommige tactieken kan men zien als serieuze pogingen om de inhoud van het boek te weerleggen; andere zijn volkomen ontoereikend voor dit doel en zijn voor een groot deel te beschouwen als drogredenen die slechts worden aangewend bij gebrek aan steekhoudende tegenargumenten. Van alle gebruikte drogredenen komt de persoonlijke aanval, waarbij men de schrijver en de motieven die hij had voor het schrijven van zijn boek probeert zwart te maken, het meest frequent voor. Sommige tactieken treft men aan in zowel positieve als negatieve reacties. Juist doordat deze tactieken in vrijwel iedere recensie te vinden zijn, zou men op grond hiervan een voorzichtige uitspraak kunnen doen over het waarheidsgehalte van het boek van Veth. ‘Overdreven’, ‘eenzijdig’, ‘gegeneraliseerd’, ‘oppervlakkig’ en ‘subjectief’ zijn termen die men in vrijwel iedere reactie op het boek | |
[pagina 132]
| |
aantreft. Een reactie waarin het boek van Veth vrijwel alle bovengenoemde eigenschappen wordt toegedicht, is die van Hans van de Wall in het Bataviaasch Nieuwsblad van 26 juli 1900: En zoo zou ik door kunnen gaan met te weerleggen àl de scheeve voorstellingen, eenzijdige beschouwingen, lasterlijke beschuldigingen en averechtse opvattingen, waarvan dit valsche boek wemelt, maar wanneer zou ik moeten eindigen? In de meeste gevallen beperkte men zich niet tot opmerkingen over het overdrevene, eenzijdige, gegeneraliseerde, oppervlakkige en subjectieve van Veths uitspraken, maar nam men zijn toevlucht tot tactieken die het bewijs moesten leveren van de geponeerde stelling. De volgorde waarin deze tactieken hier behandeld worden is bepaald door de vraag in hoeverre zij relevant zijn voor een aanval op het boek. Zijn de eerste vier tactieken nog pogingen om de voorstellingen van Veth tegen te spreken, de laatste vier zijn volkomen ontoereikend voor dit doel en doen niets af aan hetgeen Veth in zijn boek zegt. Sterker nog, door het gebruik van deze tactieken bleek men Veth regelmatig juist direct in de kaart te spelen. De meest gebruikte ‘relevante’ tactiek is het geven van tegenvoorbeelden, waarmee men de onjuistheid en vooral de eenzijdigheid van Veths boek probeert aan te tonen: Voor de massa arbeid, die er op onze departementale en particuliere bureaux wordt afgewerkt, voor den liefdadigheidszin, hulpvaardigheid en voor het wars-zijn van schijnvroomheid onzer Indiërs, voor de vlugge koppen onzer knapen en meisjes op school, voor den smaak waarmee onze vrouwen heur lichaam kleeden en heur woning inrichten, voor den ordelijken gang van ons sociale leven, voor niets van al het goede in Indië heeft deze zwartgallige schrijver oog gehad.Ga naar eind2 | |
[pagina 133]
| |
Een tweede veel gebruikte en ‘relevante’ tactiek is het aanhalen van andere schrijvers: Immers waar het ons treft, dat ware artiesten, zooals Borel en Augusta de Wit, de wereld in de tropen van een onpartijdig standpunt ziende, veel dichter bij de waarheid komen, daar vinden we bij hem een zeer eenkennige karaktertrek, een zeer predomineerende aanschouwing der dingen, beide verwant aan nijd en pessimisme.Ga naar eind3 De twee schrijvers die het meest worden aangehaald als ‘autoriteit’ zijn Augusta de Wit en de Franse schrijver J. Chailley-Bert, schrijver van Java et ses habitants. Bij een vergelijking tussen de verschillende beschrijvingen valt de vergelijking altijd uit in het voordeel van Augusta de Wit en Chailley-Bert. Henri Borel, een schrijver die ook regelmatig in verband wordt gebracht met het boek van Veth, wordt, waar het zijn eigen boeken over Indië betreft, veelal gezien als een autoriteit die men aanhaalt om Veths beweringen te ontkrachten. Wanneer men echter komt te spreken over de persoon Borel, wordt hij met Veth over één kam geschoren, en gezien als de persoon die het ‘Vethe’ monster tot leven bezielde.Ga naar eind4 Een vierde schrijver die zeer vaak met het boek van Veth in verband wordt gebracht is Louis Couperus, van wie in 1900 twee boeken waren verschenen: Langs lijnen van geleidelijkheid (‘Langs wegen van weeïgheid’)Ga naar eind5 en De Stille Kracht. Evenals Borel wordt Couperus de ene keer aangehaald als autoriteit en de andere keer beschouwd als een bondgenoot van Veth. Twee andere uitspraken die regelmatig te horen zijn en die voor een aanval op het boek als relevant beschouwd kunnen worden zijn: stellen dat Veth de kustplaatsen en buitenbezittingen beschreef en dat hij toestanden beschreef die al lang verouderd waren: De man moet wel véél geleden hebben dat hij zoo ziende blind, zoo hoorende doof, zoo voelend gevoelloos is ten opzichte van ons prachtig Insulinde; zijn evenwicht moet wel totaal in de war zijn als hij zelf gelooft aan de waarheid van zijn schrijven, daar waar het uitzonderingen tot algemeenen regel uitkrijt en lang-verouderde toestanden nog als overal-bestaand wil doen schijnen.Ga naar eind6 In de onderstaande citaten gaat men nauwelijks nog in op de inhoud van het boek. Vaak wordt er door middel van het gebruik van de in de citaten naar voren komende tactieken maar één doel | |
[pagina 134]
| |
nagestreefd: het inspelen op de gevoelens van het publiek. Een veel gebruikte tactiek - die voor een aanval op het boek volkomen ontoereikend is - is het geven van voorbeelden uit het leven in Holland waaruit moet blijken dat het in Holland ‘net zo’, zo niet nog veel erger was: [...] als wij uit de mailbladen al die in-gemeene moord- en inbraakgeschiedenissen, al dat vicieus geknoei onder de ‘nette’ standen, al dat bestiaal gedoe van het grauw op kermissen en volksfeesten in Holland, al die lage handelingen van zekere geestelijken, weesvaders, dokters en generaals lezen, dat deze dingen eigenlijk de Europeesche moraal van het leven vormen, die door den heer Veth natuurlijk veel hooger gesteld wordt dan onze simpele en sobere Indische levensbeschouwing.Ga naar eind7 Wanneer men ingaat op het leven in Nederland gaat men ook vaak in op het feit dat in Nederland alles veel verkapter toegaat dan in Indië en minder mooie zaken in Indië hierdoor spoediger aan het licht komen: En dan onze moraliteit! O ja, hier, waar het op straat koud is, en we onze deuren en vensters méér gesloten houden dan in Indië, hier doen we zulke zaakjes ook op een ànder, minder openbare, minder geruchtmakende wijze af dan daar. Maar is het daarom iets beter?Ga naar eind8 Een tweede irrelevante tactiek is stellen dat men, om eerlijk te zijn, Indië niet met Nederland gelijk moet stellen, maar moet vergelijken met een provincieplaats: En nu volge een en ander omtrent het geestelijk leven in Indië, waarover door B.V. op dezelfde onvoegzame wijze wordt geoordeeld. Wat wenscht die B.V. toch wel? Dat hier in Ned.-Indië, met de circa 50 mille (te boek staande) Europeanen, het intellectueel proletariaat even groot ware als in Holland? Concerten, opera's, lezingen hier even veelvuldig waren? Dat op iedere plaats in den archipel voldoende, algemeen ontwikkelde Europeanen werden aangetroffen? In dit bij Nederland vergeleken, zoo kolossaal uitgebreide gebied met z'n talrijke plaatsen en plaatsjes?Ga naar eind9 Irrelevant is ook de tactiek waarbij men stelt dat de verschrikkingen die Veth beschrijft zijn ingebracht door ‘het echt-Hollandsche “ploertendom”’: | |
[pagina 135]
| |
En zou op de meening welke de heer Veth zich heeft gevormd over den Indischman door de ontmoeting van eenige onwaardige individuen, wellicht van invloed kunnen zijn geweest het feit dat vijftien, twintig jaren en langer geleden menigeen uit Holland naar Indië werd gezonden die hier niet deugen wilde? De meest gebruikte tactiek is echter het ingaan op de persoon door middel van directe en indirecte aanvallen. De meest gehoorde opmerking in dit verband is: Veth is een pessimist. Opvallend is dat deze opmerking in vrijwel alle reacties te vinden is, zelfs in de meest positieve: Dit neemt niet weg dat ik 't treurig, ja tragisch vind, dat de man in de 12 jaren die hij hier doorbracht niets dan 't slechte, 't leelijke heeft gezien, en ik maak er uit op dat hij een pessimist van 't ergste water is, iemand die hetzij door gezondheidstoestand, hetzij door karakter overal 't onaangename er 't eerst uitpeutert.Ga naar eind11 De overgrote meerderheid van de persoonlijke aanvallen is - zoals te verwachten - te vinden in negatieve reacties. Sommige negatieve reacties - met name die in het Bataviaasch Nieuwsblad - bestaan voor meer dan de helft uit persoonlijke aanvallen op de schrijver en de motieven die hij had voor het schrijven van zijn boek. De meest voorkomende persoonlijke aanval is: Veth is ondankbaar (in meer dan één opzicht): Over het algemeen heeft de indische Pers dezen B(uitenlandschen) V(ijand) niet gespaard; zij mocht en kon den ‘oud-padangman in katoentjes en diverse snuisterijen’ (?) rechtens niet anders behandelen; dezen ondankbaren gast, die in Indië zich eerst laafde aan en verzadigde met indische lekkernijen (alias rijksdaalders), om na zijne zakken, aan de indische tafel nog, extra rijkelijk voorzien te hebben wellicht, van geldswaardige zoetigheden, dat Indië den rug toe te keeren en het daarop uit te schelden voor al wat leelijk is; [...]Ga naar eind12 en: ‘Is dat nu het loon, dat het mooie, lieve, rijke Indië na eeuwen in ontvangst heeft te nemen van menschen als Veth en zijn soort. Nadat de maatschappijke [sic] klasse-genooten van Veth eeuwen- | |
[pagina 136]
| |
lang Indië hebben uitgebuit, er hun fortuinen hebben uit gestolen, er oorlogen hebben gevoerd om de belangen van hunne kapitalen te beschermen, er hun mislukte en verloopen zoonen hebben heengestuurd alsof Indië de aschbak ware voor het maatschappelijk- en famille-vuil, en de Inlandsche bevolking tot armoede hebben gebracht - er alles uithalend en stelend wat zij in handen konden krijgen, en dit meesleepend naar hun vaderland en er niets voor in de plaats achterlatend dan jenever, Harderwijksche kolonialen, belastingen en verarmde kampongs [...].Ga naar eind13 Veel schrijvers waren van mening dat Veth blijkbaar aanpassingsproblemen had: Voor lieden met een prikkelbaar gemoed, voor mannen, die nu eenmaal niet kunnen begrijpen, dat een mensch zonder Witte Sociëteit, Kurhaus-concerten enz. leven kan, is Indië een hol. En in dat hol wordt vooral de eerste dagen hun zenuwgestel ijselijk overprikkeld door de massa nieuws, het vreemde der omgeving.Ga naar eind14 Volgens Creusesol, van wie bovenstaand citaat afkomstig is, was Veth door aanpassingsproblemen een ‘betreurenswaardig slachtoffer eener ziekte van 't gemoed, die in 't Duitsch aangeduid wordt met “Tropenkoller”’. Vaak waren de persoonlijke aanvallen nog veel grover en kwamen zij eenvoudigweg neer op: ‘eigen schuld, dikke bult’: Een man met onmiskenbaar socialistische tendenzen, een die vooral de indische samenleving haat als een kapitalistische, als een bourgeois-maatschappij en die voor veel ondervonden leed (ook soms eigen schuld?) wraak heeft willen nemen [...].Ga naar eind15 Nauw hiermee samenhangend zijn beschuldigingen dat Veth omgang had met het ‘verkeerde’ soort mensen in Indië en dat hij blijkbaar ‘rondgewandeld’ had in de lagere regionen van de Indische maatschappij: De heer Veth is ontstemd geweest, - en 12 jarige ontstemming kan tot heel wat aangeblazen worden, - dat hij, hetzij door toevallige omstandigheden hetzij door eigen optreden, [...] maar dat begrijpt hij niet, - buiten het intieme leven in Indië is gehouden. Hem is niets liefs te gemoet gekomen en soms voelde hij zich zoo arm zoo eenzaam dat hij sympathie (!) zelfs zocht in de kampong. [...] | |
[pagina 137]
| |
In dit verband zag men één passage uit het boek in het speciaal als ‘de sleutel op het zwarte boek’: Europeanen, die - als ik ééns - den vloek moet dragen, te ademen in de atmosfeer van Indië, weet dat ik alles heb meegeleefd, wat gij meeleeft, dat ik even als de slechtsten onder u in de ‘zwartste krochten’ ben afgedaald, dat ik me heb schuldig gemaakt aan de ergerlijkste indische afdwalingen, dat ik soms maanden lang het gemeene niet zag, wanneer ik greep met grisse hand, wanneer ik loenschte met heeten blik.Ga naar eind17 Een opmerking die nauw samenhangt met de beschuldiging dat Veth zijn ondervonden ellende aan zichzelf te danken had is: Veth is zelf een Indischman: En nog iets, beste heer Veth werkelijk we geven je overal in hoofdzaak gelijk, maar je bent zelf, neem het ons niet kwalijk, leelijk ver-indischt! al weet ge het zelf niet misschien en dat is jammer, want ge hebt veel waars verteld, al is de taal die voor je boek gebruikt werd zeer dicht gebleven bij het jargon van de kletstafels, waar ge zegt, dikwerf troost te hebben gevonden.Ga naar eind18 Andere opmerkingen die een persoonlijk aanval op de schrijver inhouden zijn nog: Veth is een lafaard. Twaalf jaar lang heeft deze man gezwegen over Indië, omdat hij te midden van Indische menschen levende, ze in zekeren zin noodig had, et pour cause. Nu hij veilig is heengegaan en voor hen onbereikbaar zit te vegeteeren op zijn heerenhuis te Amsterdam, nu zal hij ze eens krijgen, die ‘patsers’ en ‘ploerten’ (hij erkent geen uitzondering!) daar in dat land, waar ‘deugd vreemd is als het begrip van sneeuw, trouw en eerlijkheid er haast onbestaanbaar zijn als frissche wind en geur van rozen.’ en: Veth is arrogant en voelde zich ver verheven boven het Indische grauw dat hij beschreef: [...] die mooie schets uit het dessaleven in de Gids van Mei [Orpheus in de Dessa van Augusta de Wit] bewijst dat aan een fijnbesnaard, dichterlik gemoed door Indië een mooier geluid kan ontlokt worden, dan aan andere hooggestemden, en zich daarvoor uitgevenden.Ga naar eind20 | |
[pagina 138]
| |
Een van de ‘leukste’ persoonlijke aanvallen is de ‘bewijsvoering’ van R. Boele in het Algemeen Handelsblad, een reactie die door De Padanger werd overgenomen: En nu wil ik even trachten aan te toonen waarom het voor ieder onbevooroordeeld lezer, ook voor dezulken die Indië niet kennen, duidelijk moet wezen dat het boek van den heer Veth niet waar kan zijn. | |
Veths motievenOok bij het noemen en/of veronderstellen van Veths motieven doet men eigenlijk niets anders dan het aanvallen van de schrijver, zij het op minder directe manier. Veth zegt het aan het slot van zijn boek zelf: ‘Ik zinde aldoor op revanche’ (p. 225). De wraakactie werd hem in de meeste gevallen niet in dank afgenomen en het motief wraak wordt dan ook niet alleen maar genoemd, maar in veel gevallen ook direct afgekeurd: De Heer Veth moet niets van Indië hebben; hij bracht er twaalf jaren door, die voor hem waren als twaalf verschrikkelijke droomen, en aan het einde van zijn ballingschap gekomen schrijft hij, niet direct, niet versch onder den indruk, maar à tète reposée, na jaren Amsterdamsch leven, dit boek, een afrekening met Indië, eene wraakneming, eene revanche! | |
[pagina 139]
| |
U kunt zich dus eenigzins denken, wat er met een dergelijk doel van een boek over Indië moet worden.Ga naar eind22 Werd het motief ‘wraak’ door Veth zelf al aangegeven in zijn boek, sommige schrijvers gingen verder en veronderstelden motieven. Eén ervan, het motief frustratie, ligt in het verlengde van het motief ‘wraak’. Het motief sluit nauw aan bij de opmerkingen over de omgang die Veth gehad zou hebben met mensen van laag allooi en zijn ‘rondwandelen’ in de lagere regionen van de Indische maatschappij: Zijn vermoedelijke illusies omtrent zijn eigen Ik zullen misschien nergens in den Archipel zijn verwezenlijkt. De ware groote mannen in Ned.-Indië hebben hem wellicht, billijk, dan wel onbillijk, beschouwd en hem daarnaar behandeld als: heel veel te klein voor een ‘tafellaken’, op de wijze als enkele ingenieurs van de hannoversche en Delftsche scholen de noodige mitweidasche ingenieurs als SNERT ingenieurs verwelkomen; Veth zelf zal geen ‘servetje’ hebben willen zijn.Ga naar eind23 Veth was ‘gewogen en te licht bevonden’. Het derde motief dat genoemd wordt staat los van de vorige twee: Veth zou het boek geschreven hebben om aandacht te verkrijgen. Of het Veths bedoeling was met zijn boek beroemdheid te verwerven, weten we niet. Zeker is wel dat hij hier meer dan eens van verdacht werd. Veth zou de Indische maatschappij gecompromitteerd hebben: [...] om de aandacht op zich te vestigen, zooals een moordenaar dit doet, die niet anders dan door een misdaad kans ziet naam te maken.Ga naar eind24 Ondanks de werkelijk overstelpende hoeveelheid reacties die op Het Leven in Nederlandsch-Indië in de verschillende Indische en Nederlandse kranten verschenen, voelde een aantal mensen zich genoodzaakt uitgebreider te reageren op het boek van Veth. In het laatste kwartaal van 1900 verschenen er maar liefst drie brochures: De waarheid omtrent het leven in Nederlandsch-Indië van L.C. van Vleuten, een oud-kapitein die Veth niet als een geval apart beschouwt, maar het boek ziet als voortkomend uit een traditie van negatieve afschilderingen van het leven in Indië; Bas Veth van de bekende Otto Knaap, een schrijver die als een van de weinigen de ‘tactieken’ van | |
[pagina 140]
| |
de andere schrijvers doorziet en Het Paradijs der Vrouwen van Mw. Koopman. Deze laatste brochure vormt binnen de gehele discussie het meest sprekende voorbeeld van hoe men Veth door middel van tegenbeschrijvingen van het leven in Indië regelmatig (en natuurlijk onbedoeld) in de kaart speelde. Een vierde brochure, die werd aangekondigd door Henri Borel, is voor zo ver bekend nooit verschenen.Ga naar eind25 De ‘tactieken’ die in de brochures worden aangewend, komen overeen met die, die ook al in de reacties in Indische kranten werden gebruikt, een reden waarom ik verder niet op deze brochures in zal gaan. Alle ‘tactieken’ hebben één ding met elkaar gemeen: bij het aanwenden ervan beroept men zich op de eigen autoriteit, waardoor slechts de ene subjectieve visie verwisseld wordt voor de andere. Wel is de ene ‘tactiek’ relevanter - men gaat duidelijker in op het waarheidsgehalte van de uitspraken van Veth - dan de andere. De gebruikte ‘tactieken’ zijn niet gebonden aan een positief of een negatief oordeel over het boek. van Veth. Wel is het aantal ‘irrelevante’ opmerkingen en tactieken in de negatieve reacties groter dan in de positieve reacties. Ook treden ze bij de negatieve reacties sterker op de voorgrond dan in de meer positieve; regelmatig beslaan ze meer dan de helft van de reactie. Het aantal ‘irrelevante’ opmerkingen is het grootst in de reacties in het Bataviaasch Nieuwsblad. Zeer grove opmerkingen aan het adres van Veth en de bevolking in Nederland, ‘smaakmakende’ opmerkingen om het publiek in de juiste (= anti-Veth-) stemming te brengen en retorische vragen vormen in de reacties van Hans van de Wall en Slamet de ingrediënten die elkaar in rap tempo opvolgen. Het is niet verwonderlijk dat deze reacties te vinden zijn in het Bataviaasch Nieuwsblad, de krant voor de inwoners van de hoofdstad van Nederlands-Indië waar zich een grote concentratie (Indo-) Europeanen bevond. Juist deze groep voelde zich door de generalisaties van Veth het sterkst getroffen: Batavia was - zo meende men - immers geen kustplaats of buitenpost, maar de hoofdstad en dus niet zomaar een plaats in Indië, en Veth beschreef in zijn boek (volgens hen) nu juist het leven in de kustplaatsen. De wijze waarop Hans van de Wall en Slamet reageerden, bewijst echter dat de beschrijvingen van Veth wel degelijk ook op Batavia van toepassing waren. Otto Knaap bevestigt dit nog eens in zijn brochure Bas Veth. Dat er, ook in Indië, eveneens zeer positief op het boek werd gereageerd, bewijst de recensie van Hannes in De Locomotief, de | |
[pagina 141]
| |
krant waarvan de ethisch journalist Pieter Brooshooft in 1900 hoofdredacteur was. Op de verschillende uitspraken van Veth die Hannes in zijn recensie aanhaalt reageert hij steevast met de opmerking: ‘Is 't soms niet waar?’ Maar, hoe relatief de aanduiding ‘positief’ is, blijkt uit het feit dat ook in de meest positieve recensies opmerkingen als ‘overdreven’, ‘éénzijdig’, ‘gegeneraliseerd’, ‘oppervlakkig’ of ‘subjectief’ altijd te vinden zijn; geen enkele recensent was het voor honderd procent met Veth eens. De reden dat zij toch zo goed te spreken waren over het boek van Veth, ligt dan ook veelal niet zozeer in de juistheid van de afschildering van het leven in Indië in het boek, maar in de uitwerking die de beschrijving van Veth zou kunnen hebben bij het publiek: er waren vóór Veth te veel ophemelverhalen over het leven in Indië verschenen en de beschrijving van Veth zou kunnen dienen om dit extreem positieve beeld tot de juiste proporties terug te brengen; kortom: de recensenten met een positief oordeel vonden dat Veths boek een retorisch betoog was, waarmee een bepaald doel werd nagestreefd. Zo druk had men het met wat Veth zei over de Europeanen, dat er maar weinig aandacht werd geschonken aan de opmerkingen van Veth over de andere bevolkingsgroepen in Nederlands-Indië. Een andere reden voor deze geringe aandacht kan zijn dat men de uitspraken van Veth over die andere groepen niet opzienbarend genoeg vond; in andere werken over Indië komt men ze ook tegen. Blijkbaar waren Veths ideeën gemeengoed voor het grootste deel van de Europese bevolking. Slechts één recensent, hoofdredacteur H.G. Bartelds van het Soerabaiasch-Handelsblad (30 juni 1900), doet uitspraken over de gevolgen van het boek voor de Indo-Europese bevolkingsgroep. Ze kunnen volgens hem lering trekken uit het boek, omdat ze nu weten hoe de Europese bevolking over hen denkt. Blijkbaar vond hij Veth representatief genoeg om tot dergelijke uitspraken te kunnen komen. Wanneer de Ethische Politiek haar uitwerking miste, bleef er volgens hem voor deze groep maar één doel over: verzet, desnoods met geweld. Dit ‘getoeter’ ontlokte heftige reacties in Nederlandse kranten, reacties die door de Indische kranten werden overgenomen. Sprak één recensent van ‘spelen met vuur in Indië’,Ga naar eind26 waarbij hij een duidelijk afwijzende houding innam ten aanzien van het opruiende standpunt van Bartelds, de auteur van de ‘Zondagsche praatjes’ van De Padanger, Stranger, gebruikte het stuk om de onverschillige houding van de Nederlandse regering in haar beleid ten aanzien van Indië aan de kaak te stellen. | |
[pagina 142]
| |
Eén punt waar voor- en tegenstanders elkaar in konden vinden was de uitspraak van Veth dat men in Indië zat voor het geld. Veel recensenten vonden dit logisch, want Indië was een rijk land waar ‘the struggle for life’ nog gestreden kon worden en in Nederland hingen er al ‘lamme lijzen genoeg aan moeders schorteband’.Ga naar eind27 Recensent Hannes van De Locomotief was een tegenovergestelde mening toegedaan: ‘Indië heeft reeds een meer dan voldoend contingent werkers’.Ga naar eind28
Wie er nu gelijk had is achteraf moeilijk uit te maken, maar, zoals al eerder opgemerkt, men zou op grond van de gelijkluidende opmerkingen van voor- en tegenstanders een voorzichtige uitspraak kunnen doen over het waarheidsgehalte van het boek van Veth. Ook het overzicht van de gehanteerde tactieken en drogredenen zou hiertoe een bijdrage kunnen leveren. Het boek van Veth èn de hierop verschenen reacties vormen dan een schitterende encyclopedie van het leven in Nederlands-Indië. |
|