Indische Letteren. Jaargang 4
(1989)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Q.M.R. Ver Huell als naturalist
| |
[pagina 38]
| |
1. De Wonderen Gods in de minst geachte Schepselen. Ongepubliceerd ontwerp voor een titelblad voor de serie vlinderplaten van de Sepp's, 1815. (Gemeentemuseum Arnhem, inv. nr. GM 1468.)
| |
[pagina 39]
| |
als hij stelt dat de eenheid - of ‘de eenvoud’ zoals hij het zelf uitdrukt - Gods zich manifesteert in de natuur, de eeuwigheid en de menselijke geest. Aldus gefascineerd door de volmaaktheid van de natuur vond hij het doorzettingsvermogen om zijn artistieke talenten te wijden aan de produktie van een groot aantal aquarellen met onder andere natuurobjecten. In dit verband is zeer vermeldenswaard de aquarel met de titel De Wonderen Gods in de minst geachte Schepselen (zie fig. 1). Deze aquarel, waarschijnlijk bedoeld als voorplaat (het is namelijk een ongepubliceerd ontwerp voor de serie vlinderprenten van de familie Sepp), vertoont een aantal Nederlandse vlinders op een guirlande van verschillende plantesoorten. De aquarel kan gezien worden als een van de indrukwekkendste van de expositie in het Natuurmuseum Rotterdam. Ver Huell's vakmanschap komt hier duidelijk naar voren. Hij heeft waarschijnlijk in de uitwerking van al zijn aquarellen veel tijd moeten investeren, maar om zoveel organismen zo fraai op papier te krijgen is een bewonderenswaardige hoeveelheid doorzettingsvermogen en liefde voor de natuur nodig geweest. Ver Huell's artistieke talenten en zijn onderzoeksdrang kwamen mede voort uit zijn familieachtergrond. De stimulering van artistieke en wetenschappelijke eigenschappen waren onderdeel van het klimaat waarin hij werd grootgebracht. Beide ouders voedden hun zoon in de christelijke godsdienst op, maar hun religieuze opvattingen getuigden van een zekere, voor die tijd niet ongewone, vrijzinnigheid. Met deze vrijzinnigheid wordt de durf om zich te interesseren voor wereldse zaken bedoeld. Ver Huell's geloofsopvattingen zouden kunnen worden gekenschetst als een in het gevoel gefundeerd geloof in God, dat zich niet orthodox-christelijk laat noemen. Deze in zijn jeugd ontstane kiem werd gedurende zijn leven op verschillende manieren gevoed. Eenmaal geïnteresseerd in de natuur is hij een aantal malen gevlucht in het vastleggen ervan, nadat hem andere zaken of zekerheden waren afgenomen. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest toen hij na de mislukte reis met de ‘Admiraal Evertsen’ (18 april 1819) aangesteld werd als onderequipagemeester aan 's Rijks Marinewerf in Rotterdam, hetgeen in feite een degradatie inhield. In zijn vrije uren legde hij zich toe op een combinatie van de biologie en de kunst, door natuurobjecten, zoals vlinders, te verzamelen en af te beelden. Zijn expertise op dit gebied leidde ertoe dat onderzoekers als Reinwardt zeldzame exemplaren uit de Indische archipel voor hem meebrachten. Dit gaf | |
[pagina 40]
| |
hem een zekere reputatie, hetgeen ook geldt voor zijn vrouw, Louise de Vaynes van Brakell; zij tekende onder andere bloemen en insekten. Kenners noemden haar hoogbegaafd. Tezamen genoten zij in vakkringen enige faam vanwege hun illustraties van biologische werken. | |
De tekening als wetenschappelijke illustratieHet fototoestel is in onze moderne tijd een adequaat stuk gereedschap waarmee het vastleggen van (bijvoorbeeld) natuurtaferelen betrekkelijk eenvoudig geworden is. De stap van palet en penseel naar de programmeerbare spiegelreflexcamera is natuurlijk een hele grote, maar de functies van beide zijn vergelijkbaar. Iets wat in al die jaren noodzakelijk is gebleven is de juiste benadering van het onderwerp. Gebruikers van zowel penseel als camera moeten meer kennis bezitten dan alleen omtrent de techniek van hun gereedschap. Ver Huell gebruikte een vaste strategie om een onderwerp van zijn keuze naar zijn zin op papier te krijgen. Vermoedelijk was zijn werkwijze als volgt. In het ‘Voorberigt tot zijn Herinneringen’ (XIII) stelt de schrijver: Voorzeker komt niets het geheugen van den reiziger meer tegemoet, dan wanneer hij het zich tot eene gewoonte maakt, om alles wat hem voorkomt en bejegent, vooral treffende en verheven natuurtafereelen, op de plaats zelve te beschrijven, en met behulp van de teekenkunst dadelijk af te schetsen. Ik week nimmer van deze gewoonte af...Ga naar eind1 Hiermee beschijft Ver Huell een manier van werken die ook tegenwoordig in de biologie gebruikelijk is, namelijk in het veld, of met het object (plant of dier) erbij, aantekeningen en schetsjes maken, om deze te bestemder tijd en/of plaats uit te werken. De aquarel van de griend (een tandwalvisachtige), nr. 35 in de catalogus, levert als voorbeeld van Ver Huell's werkwijze een opvallend verhaal (zie fig. 2). Deze soort komt normaal gesproken ook nu nog wel voor in de Noordzee, maar prefereert over het algemeen het ruime sop van de Atlantische Oceaan. Daarom is het uitzonderlijk te noemen dat deze soort op een aquarel verschijnt die in ons land is gemaakt. Er moest dus iets bijzonders achter zitten, en naspeuringen leerden dat dit zo was. Ver Huell had de griend ad | |
[pagina 41]
| |
vivum (= naar het leven) getekend en moest dus over een recent gevangen of gestrand exemplaar hebben beschikt. Terugzoekend vanaf 15 april 1825, de datering van de aquarel in kwestie, bleek op 9 april van hetzelfde jaar een stranding te hebben plaatsgevonden van 37 grienden. Deze stranding vond plaats nabij het eiland Tholen in Zeeland, om precies te zijn in de Mosselkreek. Naar alle waarschijnlijkheid is deze gebeurtenis Ver Huell ter ore gekomen en heeft hij zich naar Tholen gespoed om deze toevalstreffer uit te buiten. Het is bekend dat grienden in grote kuddes leven, geleid door een ouder individu. De kudde volgt de leider blindelings en dat leidt soms tot strandingen zoals deze. Eenmaal de Oosterschelde opgezwommen (het opzwemmen van riviermondingen en zeearmen is op zichzelf geen uitzondering voor deze soort), bleek dat de kudde bij afgaand tij op het droge kwam te liggen. Dit zou kunnen zijn veroorzaakt door ziekte van het leidende dier, dat normaal gesproken het afgaande tij zou moeten hebben opgemerkt. Volgens de publikaties die op de stranding volgden ‘[...] vervielen alle deze visschen op de plaat ten Noorden van de Mosselkreek; en hierdoor kregen de Schippers dezer Gemeente [St. Annaland] de gelegenheid, om een zesendertigtal derzelve op de genoemde plaat, met haken, boomen, bijlen, hakmessen enz. te dooden [..]’.Ga naar eind2 Volgens de literatuur ontkwam slechts één griend aan dit lot door tijdig diep water op te zoeken. Bovenstaand citaat is afkomstig uit het originele strandingsbericht, dat verscheen in de Algemeene Konst- en Letterbode van het jaar 1825. Dit bericht, alsmede een tweetal reacties erop, die in hetzelfde jaarboek verschenen, kunt u op de tentoonstelling in het Natuurmuseum Rotterdam zien. Tevens zult u daar een van de oorspronkelijke skeletten aantreffen die bewaard is gebleven in het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie te Leiden. | |
Artistieke concessiesHet blijkt dat Ver Huell terwille van de compositie van zijn landschappen af en toe concessies deed aan de werkelijkheid. Van bepaalde voorstellingen heeft hij meerdere schetsen gemaakt, die bij vergelijking met de definitieve aquarel nogal eens op detailpunten verschillen. Regelmatig incorporeert hij zichzelf, al schetsend en vaak uitgerust met een vlindernet, op de voorgrond. Dat hij deze aanwezigheid op die plaats op de aquarel verzonnen moet hebben blijkt allereerst uit de gezichtshoek waaronder de aquarel | |
[pagina 42]
| |
2. De griend van St. Annaland, 1825. (Gemeentemuseum Arnhem, inv. nr. GM 4446.)
3. Apebroodbomen op St. Jago, Kaap Verdische Eilanden. (Gemeentemuseum Arnhem, inv. nr. GM 1445.)
| |
[pagina 43]
| |
gemaakt is. Hiervan is het gezicht op de Allerheiligenbaai in Brazilië een aardig voorbeeld. Ver Huell verschijnt hier rechts van het midden op de aquarel in het gezelschap van zijn metgezel Jean-Chrétien Baud. Zou hij de baai werkelijk vanuit deze positie geschetst hebben dan zou zijn uitzicht (en daarmee de aquarel) aanmerkelijk meer van het links gelegen gebied moeten laten zien. Hij levert hiervoor zelf het bewijs door in zijn bijschrift aan te geven vanwaar hij werkelijk tekende: ‘Prise de la place devant l'Eglise Nossa Signora da Grace’, ofwel ‘gemaakt vanaf het plein voor de Onze Genadige Vrouwekerk’. Een ander voorbeeld van het verdraaien van de werkelijkheid is het ‘aankleden’ van een groepje apebroodbomen door deze af te beelden met een rijke bladertooi (zie fig. 3). Door deze aquarel te vergelijken met de studieschets die hij hiervoor maakte, weten we dat de bomen die voor hem ‘poseerden’ kaal waren. Ver Huell beschrijft dit ook in zijn Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën. Op pagina 10 schrijft hij: Deze boomsoort draagt den naam van Adansonia; wij konden naauwelijks met ons twaalven, elkander de hand gevende, den grootsten dezer reuzen in het groeijende rijk omvademen. Zij hadden nu veel van haar schilderachtig aanzien verloren, daar het juist de tijd in het jaar was, dat zij bladerloos waren.Ga naar eind3 Verder is zo hier en daar een palm nogal groot afgebeeld, waarschijnlijk omdat het compositorisch noodzakelijk was om grote, kale stukken lucht wat te vullen. | |
Erkenning als wetenschappelijk illustratorOndanks deze artistieke aanpassingen was Ver Huell zeer serieus bezig met de natuur. Dat bezig zijn met de natuur was in die tijd eigenlijk alleen voorbehouden aan de gegoede klasse. Het is zelfs enige tijd in zwang geweest om speciale soirées te organiseren waar men zich vergaapte aan de wonderen der natuur. Onder andere stond er dan een aantal microscopen opgesteld waardoor men allerlei kleine organismen kon aanschouwen. In die tijd werd de natuurlijke historie voornamelijk gestimuleerd door een maatschappelijke bovenlaag. Men verzamelde een grote verscheidenheid aan (biologische) curiosa, waaronder ook schelpen en vlinders. | |
[pagina 44]
| |
Om het aanzien van zo'n verzameling te vergroten gaf men opdracht om mooie, geïllustreerde boekwerken te vervaardigen. Het spreekt vanzelf dat er van een geïnteresseerdheid zoals in onze tijd bijna iedereen die heeft, geen sprake was. Mensen die zich niet konden beroepen op een zekere welstand hadden wel andere zorgen aan hun hoofd! Het aantal mensen dat zich bezig hield met biologie was beperkt, maar de resultaten van het onderzoek dat gedaan werd, zeer waardevol. Het geeft ons de kans om vergelijkingen te trekken tussen bijvoorbeeld de zeldzaamheid of het economisch nut van organismen toen en nu. Voor goede vergelijkingen is een betrouwbaar referentiepunt onontbeerlijk, hetgeen nogmaals het belang van de nauwkeurige werkwijze van Ver Huell onderstreept. Deze nauwgezetheid blijkt onder meer uit het feit dat hij regelmatig bijhield hoe hij zijn onderwerp tekende. Meestal was dit ad vivum delineat et fecit, hetgeen staat voor ‘naar het leven getekend en gemaakt’. Planten en dieren die dit bijschrift meekregen werden dus levend, of nog maar zeer kort dood, getekend. Dit komt uiteraard de natuurgetrouwheid van de aquarellen zeer ten goede. Van een aantal vissen is, door een bijschrift van Ver Huell's hand, bekend dat ze onder het tekenen doodgingen. Voor de onderhavige dieren was dit natuurlijk minder prettig, maar het geeft wel aan hoezeer Ver Huell eraan hechtte om dicht bij de werkelijkheid te blijven. Het mag echter niet onvermeld blijven dat het in die tijd gebruikelijk was om een dergelijk onderschrift (zoals ad viv. del. et fec.) ook te gebruiken als er eigenlijk niet direct sprake was van ‘naar het leven’ tekenen. De kwaliteit van Ver Huell's werk doet echter vermoeden dat hij oprecht was in deze. Wat de vissen betreft, is het interessant om op te merken, dat exemplaren die in zijn tijd veelvuldig konden worden opgevist, en misschien hooguit gebruikt werden als voedsel, tegenwoordig zeldzaam zijn. Een ander bijschrift dat hij gebruikte was ad siccum delineat. Dit komt bijvoorbeeld voor bij de bekerplant Nepenthes, die hij volgens het bijschrift klaarblijkelijk in gedroogde vorm heeft getekend. Waarschijnlijk heeft Ver Huell dit exemplaar in die vorm meegenomen uit Indië, of heeft hij iemand gevraagd dit voor hem te doen, want de tekening is in Nederland gemaakt. Dit is af te leiden uit de datering van de tekening. Het is overigens ook mogelijk dat hij gebruik heeft gemaakt van een bestaand herbariumexemplaar. Het feit dat Ver Huell's werk ter illustratie van biologische standaardwerken werd gebruikt, zegt al iets over de grote mate van | |
[pagina 45]
| |
natuurgetrouwheid en kwaliteit van zijn geesteskinderen en is daarmee een groot compliment voor iemand die - behoudens zijn zelfstudie - geen biologisch/wetenschappelijke achtergrond had. Dit compliment krijgt nog een extra betekenis, als blijkt dat niet alleen deskundigen uit zijn eigen tijd enthousiast waren over de nauwkeurige en levensechte resultaten, maar dat ook hedendaagse deskundigen er hun bewondering over uitspreken. ‘Je ziet ze zo van de aquarel afzwemmen’ was dan ook een veel gehoorde reactie tijdens de bestudering van de aquarellen met de vissen. Daarmee is tegelijkertijd aangetoond dat de aquarellen van Ver Huell in natuurhistorisch opzicht van blijvende waarde zijn. Dikwijls veel minder nauwkeurig zijn de bijschriften die door Ver Huell zelf, of door onbekenden op latere tijdstippen, zijn toegevoegd. Deze zijn regelmatig onvolledig of eenvoudigweg onjuist; soms ook ontbreekt iedere verduidelijking van het geaquarelleerde. Uit dit gegeven blijkt dat Ver Huell weliswaar natuurliefhebber was, maar geen bioloog van academisch niveau. Dit is te illustreren aan de hand van het feit dat Ver Huell de crustaceën (kreeftachtigen) op aquarel nr. 13 in het bijschrift ‘zeewierinsecten’ noemt en zich verbaast over de aanwezigheid van zaad in het wier.
Alvorens kon worden overgegaan tot expositie in het Rotterdamse Natuurmuseum, moest eerst worden nagegaan wat er exact op de aquarellen voorkomt. Dit determineren was niet altijd even eenvoudig. Daarvoor is een tweetal oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats moest de determinatie plaatsvinden vanaf aquarellen. Sommige details zijn dan eenvoudigweg niet te achterhalen, omdat daarvoor bijvoorbeeld in de bloem gekeken dient te worden. Zulke details, zoals bijvoorbeeld het afgebeelde aantal meeldraden, leveren een wat aanvechtbare determinatie op omdat nooit meer te achterhalen is hoe nauwkeurig Ver Huell in deze details precies was. En aangezien één meeldraad verschil soms bepalend kan zijn voor de soort, is bij twijfel gekozen voor toevoeging van het voorbehoud ‘waarschijnlijk’ of het vervangen van de soortnaam door de term spec. (= species = soort). In de tweede plaats wordt het determineren soms bemoeilijkt door verkleuringen. Met name vissen hebben nogal eens de neiging om in levende toestand anders, of duidelijker gekleurd te zijn dan in dode toestand. Ook hier geldt weer, dat kleine detailverschillen soms het enige onderscheid tussen verschillende soorten zijn. Daarmee werd het determineren een gecompliceerde en soms | |
[pagina 46]
| |
tijdrovende bezigheid die slechts met medewerking van een aantal welwillende deskundigen zo goed mogelijk kon worden geklaard. Aan de andere kant werd deze taak soms weer enigszins vereenvoudigd door het gegeven dat Ver Huell in Brazilië een beperkte actieradius had. Hij had als krijgsgevangene op basis van zijn officiersschap weliswaar enige bewegingsvrijheid, maar dagen ver ‘van huis’ zijn heeft er voor hem niet ingezeten. Ver Huell moet hier dus zijn onderwerpen in een beperkt gebied hebben gevonden. Omdat de soort in dat gebied moet zijn voorgekomen, ontstaat soms een beperking van het aantal mogelijkheden. Met ‘hier’ wordt dan de Allerheiligenbaai, de aangrenzende kuststrook en het directe binnenland aan de oostkust van Brazilië bedoeld. Ver Huell oefende zijn liefhebberij echter niet altijd op reis uit. Voor bijvoorbeeld een aantal van de door hem geportretteerde vlinders hoefde hij niet verder te gaan dan naar Doesburg of Arnhem. Ook de gele lis, die nu nog algemeen voorkomt in Nederland, heeft hij in zijn vaderland kunnen aquarelleren. 4. Zes schelpen van het eiland Diego Garcia. (Gemeentemuseum Arnhem, inv. nr. GM 4441.)
| |
[pagina 47]
| |
TenslotteDat de opbouw van Ver Huell's aquarellenverzameling niet altijd zonder slag of stoot verlopen is, moge onder andere blijken uit het verloren gaan van al zijn tekeningen, zijn natuurhistorische verzameling - waaronder een al op Java opgebouwd naturaliënkabinet -, alsmede zijn vermogen, bij de ondergang der ‘Admiraal Evertsen’ voor de kust van Diego Garcia in de Indische Oceaan op 18 april 1819. Het feit dat hij de moed heeft (terug)gevonden om uitgaande van een geredde portefeuille met schetsen alsnog tot een groot oeuvre te komen en zelfs ter plekke op Diego Garcia weer te gaan schetsen, onder andere schelpen van dit atol (catalogus nr. 28, fig. 4), mag gezien worden als tekenend voor het karakter en de natuurliefde van de man die centraal staat in deze tentoonstelling: Q.M.R. Ver Huell. |