Indische Letteren. Jaargang 2
(1987)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
[Nummer 4]
Dekker, Havelaar en Bali
| |
[pagina 150]
| |
Indische afkomst, in wiens conduitestaat later werd aangetekend dat hij een ‘trage bevattelijkheid’ paarde aan een ‘gebrek aan voortvarendheid’.Ga naar eind3 Kortom geen hoogvlieger, aan wie in het volste vertrouwen lastige diplomatieke missies konden worden toe vertrouwd. Kennelijk had Huskus Koopman deze Brouwer bij gebrek aan beter in dienst genomen, maar daar kreeg hij spijt van toen hij Douwes Dekker ontmoette. Dat gebeurde vermoedelijk begin augustus. Dekker wist toen in korte tijd een zeer goede indruk op Huskus Koopman te maken. Huskus Koopman raakte zelfs zo gecharmeerd van de controleur in spé dat hij op 11 augustus de Gouverneur-Generaal probeerde over te halen om in de plaats van de reeds voorgedragen Brouwer alsnog Douwes Dekker als zijn assistent te benoemen. Dit blijkt uit een bundeltje brieven dat ik bij toeval in het Arsip Nasional te Jakarta aantrof. Daartussen bevindt zich ook een afschrift van de brief die Douwes Dekker op 10 augustus 1842 aan Huskus Koopman schreef. In die brief, die in een plechtstatige stijl is geschreven, verzoekt hij de gezant zeer beleefd om zijn benoeming op Sumatra ongedaan te laten maken opdat hij aan de missie naar Bali zou kunnen worden toegevoegd. Het moet gezegd, Huskus Koopman deed zijn best. In zijn brief aan de G.-G. prees hij Douwes Dekker als een veelbelovend ambtenaar aan en schreef ‘dat het in het belang mijner missie en derhalve van 's Lands dienst wenschelijk zoude wezen, gemelde persoon aan de zending toe te voegen waardoor hy welligt tot het bekleeden van belangrijker betrekkingen in de Indische diplomatie zoude kunnen worden geschikt gemaakt’. Deze zin heeft Douwes Dekker ongetwijfeld als muziek in de oren geklonken. Hij, de miskende commies, werd hier tenminste op ware grootte geschat. Hoewel het verzoek nogal laat werd ingediend (en zowel de voordracht van Brouwer als de benoeming van Dekker op Sumatra ongedaan moesten worden gemaakt), was Dekker vermoedelijk optmistisch over de afloop. Daar had hij wel enige reden voor. Huskus Koopman had namelijk in zijn brief aan de G.-G. een sterk argument ten gunste van Dekker naar voren gebracht. Hij schreef dat Dekker zijn opvoeding en opleiding in Nederland had genoten. Dit in tegenstelling tot Brouwer, die als Indische jongen nog nooit in Europa was geweest. En dat verschil begon in die dagen te tellen. Volgens een minister van koloniën moesten ambtenaren in Indië bij voorkeur een Europese opvoeding hebben genoten, opdat hen ‘de begeerte [werd] bijgebracht tot het houden van een edel, rechtvaar- | |
[pagina 151]
| |
dig en kuis gedrag teneinde de door hen te besturen bevolking een hoog denkbeeld te geven van hun overheersing’.Ga naar eind4 Dit raciale onderscheid tussen Europeaan en Indo-Europeaan was nauw verbonden met de opkomst van de koloniale staat waar ik straks nog op terugkom. Wat bewoog Douwes Dekker trouwens om zo halsoverkop naar een nieuwe baan te solliciteren, terwijl hij nog niet eens met zijn werk als controleur was begonnen? Ik veronderstel dat er twee redenen zijn. Wellicht leek er voor Dekker een snellere carrière in het verschiet te liggen indien hij bij Huskus Koopman in dienst trad. En, in plaats van naar het niet bijster populaire Sumatra te vertrekken, wachtte hem nu wellicht het diplomatieke avontuur op Bali. Belangrijker lijkt me echter het feit dat hij, afgezien van enkele lange missies naar Bali, in Batavia kon blijven wonen. En dat betekende dat hij in zijn nieuwe functie als gouvernementsdiplomaat opnieuw een poging kon wagen om zijn geliefde Caroline Versteegh te veroveren. Dat deed hij dan ook. Ongetwijfeld kwam de klap hard aan toen hij kort na elkaar twee keer nul op rekest kreeg. Op 24 augustus wees de vader van Caroline het hernieuwde aanzoek af en tegelijkertijd moet Dekker hebben vernomen dat ook het Balinese avontuur niet doorging. De bureaucratische molen van het koloniale bestuur had de argumenten ten gunste van Dekker vermaald en produceerde de benoeming van de man die het eerst was voorgedragen: Brouwer werd Huskus Koopmans assistent en vertrok in oktober naar Bali. Een maand daarvoor was Douwes Dekker alleen naar Padang afgereisd. Na rusteloze weken waarin hij eerst geprobeerd had uit Batavia weg te komen en vervolgens hemel en aarde had bewogen om er te blijven, ging hij op weg naar zijn kastekort en naar de man die een van zijn grootste vijanden zou worden, kolonel A.V. Michiels. De ironie van de geschiedenis wilde dat deze Michiels zeven jaar later uitgerekend op Bali door een verdwaalde kogel werd gedood tijdens een militaire expeditie, die regelrecht voortvloeide uit de diplomatieke misverstanden die het gezantschap van Huskus Koopman had teweeggebracht. | |
[pagina 152]
| |
Batavia 10 augustus 1842 Aan den Heer H.J. Huskus Koopman Kommissaris enz. Batavia.
Weledelgestrenge Heer!
Ik genoot de Eer door UwEdG bij monde te worden bekendgemaakt met de omstandigheid dat UwEdGestr. op UwEdGs eerstkomende commissie reize, waarschijnlijk van Gouvernementswege zoude vergezeld worden door eenen ambtenaar, en even als ik toen den hoogen prijs te kennen gaf waarop ik eene dergelijke plaatsing schatten zoude, nam ik eerbiedig de vrijheid UwEdG. mijnen spijt te betuigen dat de voordragt daaromtrent reeds gedaan - en derhalve het vooruitzigt eene dusdanige plaatsing voor mij vervlogen was; UwEdG. hadt vervolgens de goedheid mij den raad te geven mij alsnog tot het Gouvernement te wenden om in weerwil van den reeds gedanen voordragt, mij voor gemelde betrekking van toegevoegd ambtenaar aan te bevelen, en stond mij ten overvloede goedgunstig toe, om in het daartoe tenderend verzoekschrift melding te maken van UwEdGs toestemming om tot het erlangen van voormelde betrekking mede te dingen. Dat verzoek is echter nog niet door mij ingediend. De redenen mijner schijnbare nalatigheid zijn inderdaad niet toe te schrijven aan gebrek aan belangstelling, daar ik immer blijf verkeren in de meening dat ik nooit mijnen meer werkdadigen werkkring op een zoo nuttige wijze kan aanvangen als zich in deze omstandigheden voordoet, doch het zijn de volgende oorzaken die mij van UwEdGs vergunning tot nog toe geen gebruik deden maken. De benoeming tot Controleur 2e kl. nog onlangs ten deele gevallen, is, ik gevoel en erken dat zelve, gunstiger dan ik in mijne toenmalige omstandigheden verwachten konde. Ik besef ten volle zijner Excellentie den Gouverneur Generaal ook erkentelijkheid verschuldigd te wezen, voor eene zoo vereerende betrekking, en het is dit gevoel van dankbaarheid dat mij huiverig maakt. Hoogstdenzelven nu terstond weder met een verzoek te bemoeyelijken, dat aan onjuiste oorzaken zal worden toegeschreven, en oppervlakkig hoogstonbescheiden schijnen zal; men zoude de aanleidende oorzaak van mijn verlangen kunnen zoeken in den bij velen bestaanden tegenzin om naar Sumatra te vertrekken. UwEdGs zelve, wien ik nog onlangs de eer had de verzekering te geven dat ik ook daar, den mij opgelegden taak met lust en ijver zoude trachten te volbrengen, zult in een en ander mijne denkbeelden waarschijnlijk billijken, maar moeyelijk zoude het mij misschien vallen ook bij het Gouvernement mijne gevoelens te regtvaardigen, zoodat in elk geval aan Hetzelve ingediend verzoekschrift tot het verkrijgen eener andere dan de mij thans toegelegde plaatsing mij in een zeer ongunstig daglicht zoude doen voorkomen. | |
[pagina 153]
| |
Daar ik echter, zooals ik de Eer had boven te zeggen, het vergezellen van UwEdGestr. op UwEdGs Commissiereis als in mijn belang wenschelijk, en wat meer is als voor mij hoogst nuttig blijf beschouwen, neem ik op grond van het genoteerde de vrijheid mij tot UwEdG. te wenden met het eerbiedig verzoek om, indien daartoe mogelijkheid bestaat, mij alsnog bij het Gouvernement tot het vervullen van meergemelde betrekking in mijnen tegenwoordigen rang voor te dragen. Mij daartoe voorts in UwEdG. minzame welwillendheid aanbevelende, heb ik de eer UwEdGestr. de betuiging mijner verschuldigde hoogachting aan te bieden, en mij te noemen Weledele Gestrenge Heer! UwEdGestr. D.W. Dienaar (w.g.) Douwes Dekker
(Arsip Nasional Republik Indonesia; Bali 7, rapportage H.J. Huskus Koopman; afschrift)
Nu deze puntkomma aan de biografie van Douwes Dekker is toegevoegd lijkt zijn Balinese intermezzo te zijn afgesloten. Dat is niet helemaal waar, want hoewel Douwes Dekker zelf nooit op Bali is geweest waarde zijn Max Havelaar er dertig jaar later wel in rond. Ik zal dit verduidelijken aan de hand van een affaire rond een Balinese regent die zich in 1872 afspeelde. In het kader daarvan zal ik tevens proberen de fameuze kwestie Lebak in een vergelijkend en historisch perspectief te plaatsen. Het is opvallend hoezeer de discussie over de zaak Lebak nog altijd wordt gedomineerd door morele stellingnames. Het optreden van Douwes Dekker - en/of Havelaar - was of goed of slecht. In samenhang hiermee is ook de regent van Lebak beurtelings veroordeeld als brute potentaat dan wel vrijgepleit omdat hem op grond van de adat nu eenmaal niets te verwijten viel. Aan deze discussie zijn waarschijnlijk meer bladzijden gewijd dan aan de vraag welke ruimere politieke betekenis aan het conflict tussen de assistent-resident en de regent kan worden gegeven. Ik doel hiermee vooral op de veranderende machtsverhoudingen binnen het koloniale bestel. De zaak Lebak was niet uniek. Er zijn namelijk vele botsingen geweest tussen regenten en Europese bestuursambtenaren. Dergelijke conflicten hadden niet primair persoonlijke, maar veelal structurele oorzaken. Er vond in de loop van de negentiende eeuw | |
[pagina 154]
| |
namelijk een belangrijke verschuiving plaats in de machtsverhouding tussen het inheemse en het Europese bestuur. Toen de beide architecten van de koloniale staat - J.C. Baud en J. van den Bosch - rond 1830 het Nederlandse machtsoverwicht op Java gestalte gaven, kenden zij een sleutelpositie toe aan de inheemse regenten. Beschermd door het geweldsmonopolie van het centrale bewind in Batavia kregen deze inheemse bestuurders een merkwaardige dubbelrol te vervullen. Enerzijds werden zij tot de regionale zetbazen van het blanke koloniale bewind gemaakt, waardoor zij in ruime mate werden gehonoreerd. Anderzijds vervulden zij tegenover de bevolking de rol van ‘traditionele’ hoofden. Hun positie werd met allerhande decorum en rituelen onderstreept en op die manier gaven zij het gezag van de koloniale staat een Javaans gezicht. Zolang deze regenten ‘goed’ functioneerden, dat wil zeggen, zolang zij ‘rust en orde’ handhaafden en hun medewerking verleenden aan de exploitatie van Java, beschikten zij over een aanzienlijke macht binnen hun eigen domeinen. Rond het midden van de negentiende eeuw vormden de regenten de belangrijkste pijlers van de koloniale staat op Java en was hun macht groter dan ooit tevoren. Juist op dat moment arriveerde assistent-resident Douwes Dekker in Lebak en reeds na enkele dagen nam hij het fatale besluit om de regent de wacht aan te zeggen. Hij vergreep zich met andere woorden aan de fundering van het koloniale bestel en werd, hoe kan het anders, op zijn vingers getikt. De regent van Lebak moest blijven en Dekker moest weg. De situatie zoals die hier ruwweg is geschetst was niet statisch, want er zat wel degelijk beweging in het koloniale bestel. Geleidelijk aan penetreerde het Europese bestuur dieper in de samenleving en dat had tot gevolg dat de machtspositie van de regenten langzaam maar onherroepelijk werd aangetast.Ga naar eind5 Tegelijk met de penetratie van het koloniale staatsbestel in de lokale orde begon zich onder de Europeanen een mentaliteitsverandering te voltrekken. Het waren met name de nieuwe bestuursambtenaren, die in Nederland waren opgevoed en opgeleid, die ethische motieven omtrent de rol van het blanke bestuur in de samenleving met zich mee brachten. Nederland was niet alleen in Indië om er te heersen, maar had er ook de roeping om de bevolking te beschermen tegen ‘willekeur’ en ‘knevelarijen’. Hoewel de zogenaamde ‘ethische politiek’ pas rond de eeuwwisseling officieel regeringsbeleid werd, klonken dergelijke geluiden al ver voor die tijd in diverse ambtelijke stukken door. | |
[pagina 155]
| |
Hoogstwaarschijnlijk had ook Douwes Dekker tijdens zijn verlof in Nederland met deze ethische opvattingen kennis gemaakt en zodra hij de kans kreeg bracht hij ze tegen de regent van Lebak in stelling. De regenten werden door de penetratie van het Europese bestuur en de nieuwe ethische opvattingen in het defensief gedrongen. Zij moesten veel van hun recht prijsgeven en werden steeds afhankelijker van hun Europese superieuren. Bovendien veranderden de normen op grond waarvan zij werden beoordeeld. Werden zij vroeger geprezen omdat zij de ‘rust en orde’ in hun domeinen handhaafden, nu liepen zij de kans wegens ‘knevelarijen’ te worden ontslagen. Hiermee wil ik aangeven dat Dekkers actie meer reliëf krijgt wanneer de kwestie Lebak in de ruimere context van politieke veranderingen in Indië wordt gezien. De verschuiving in de onderlinge machtsverhouding tussen Europees en inheems bestuur ging uiteraard met de nodige conflicten gepaard. Aan de hand van vier voorbeelden wil ik laten zien dat de machtsbalans steeds verder in het nadeel van de regenten uitviel. Over de eerste zaak kan ik heel kort zijn, het betreft namelijk de kwestie Lebak. Daarover is al zoveel gezegd dat ik hier alleen de uitslag hoef te resumeren. In 1856 kon de regent van Lebak zich nog handhaven tegenover de aanval die de assistent-resident op hem inzette. Het tweede voorbeeld speelde rond 1870 en toen was het klimaat al veranderd. Dat blijkt uit een conflict rond de regent van Blitar in Oost-Java. Tot grote tevredenheid van de Nederlanders had hij al negentien jaar het bewind gevoerd in Blitar toen hij plotseling in de pers werd aangeklaagd wegens geweldpleging, diefstal, afpersing, corruptie en wat dies meer zij. Het bleek namelijk dat hij nauwe relaties onderhield met een uitgebreid netwerk van dieven en misdadigers in zijn gebied en hen niet alleen beschermde maar ook voor het klaren van minder frisse klusjes inzette. Dat was bepaald niet ongebruikelijk, want dieven of jago's maakten in die dagen onderdeel uit van het informele netwerk waarmee regenten ‘rust en orde’ handhaafden. Het was met andere woorden niet de regent van Blitar die zich plotseling misdadig was gaan gedragen, maar het waren de Nederlanders die hem anders gingen beoordelen. De vlekkeloze reputatie van een geroutineerd bestuurder lag derhalve in duigen en de regent kon nog net goed wegkomen door eervol ontslag aan te vragen hetgeen hem onmiddellijk werd verleend.Ga naar eind6 Het derde voorbeeld betreft een dramatisch conflict dat zich precies rond de eeuwwisseling in Madiun afspeelde. Tegenover | |
[pagina 156]
| |
elkaar stonden enerzijds de regent van Madiun en anderzijds de Nederlandse resident en hun gevecht om de macht is exemplarisch voor de strijd tussen het Javaanse en het Europese bestuur.Ga naar eind7 Ditmaal wist de regent zich niet te handhaven, en evenmin kon hij de eer aan zichzelf houden. Hij werd.namelijk, zij het nog eervol, ontslagen en leed daarmee een gevoelige nederlaag. De uitkomst van dit incident betekende dat de grote rol die de regenten in de negentiende eeuw hadden vervuld, vrijwel was uitgespeeld. Het Europese bestuur had het heft definitief in handen genomen en begon de regenten tot betrekkelijk machteloze marionetten te reduceren. Tot slot het vierde voorbeeld, dat zich tussen 1872 en 1874 in Noord-Bali afspeelde rondom de regent van Buleleng.Ga naar eind8 Daarin wordt het zojuist geschetste proces in uitvergrote vorm zichtbaar en dringt zich tevens een vergelijking (maar geen strikte gelijkenis) met de zaak Lebak op. In 1872 is de regent van Buleleng een machtig en buitensporig rijk man. De Nederlanders hebben diens gebied sinds 1854 min of meer tegen wil en dank onder beheer maar willen er eigenlijk geen geld en energie aan besteden. Daarom hebben zij een telg uit het plaatselijke vorstenhuis tot regent benoemd die aanvankelijk alleen door een controleur werd gesecundeerd. Wat later wordt er nog een assistent-resident aan toegevoegd maar die heeft evenmin veel greep op de gang van zaken. De regent weet zich echter door de Nederlanders beschermd en bouwt onder Nederlandse vlag een enorme machtspositie op. Van een lastige tegenstander weet hij zich bijvoorbeeld te ontdoen door hem als een opstandeling af te schilderen als gevolg waarvan er door Batavia een militaire expeditie op af wordt gestuurd die hem inrekent. Zijn rijkdom ontleent de regent in hoofdzaak aan het recht om het opiummonopolie aan de hoogste bieder te verpachten en dat leverde hem jaarlijks rond de honderdduizend gulden op. Met dat geld leeft hij vorstelijk en kan hij tevens een grote schare van cliënten en handlangers aan zich binden. Kortom hij, en niet het Europese bestuur, heeft de touwtjes in handen en zijn positie lijkt onaantastbaar. Plotseling komt daar verandering in wanneer er in het voorjaar van 1872 een nieuwe assistent-resident arriveert, wiens optreden verdacht veel weg heeft van dat van Havelaar. Op het erf van de assistent-resident worden uit naam van ‘de bevolking’ schriftelijk klachten gedeponeerd over machtsmisbruik van de regent. Tevens blijkt de Javaanse jaksa die de assistent-resident terzijde staat maar | |
[pagina 157]
| |
al te bereid om deze klachten nader te onderzoeken, want hij koestert om persoonlijke redenen een wrok tegen deze machthebber. De assistent-resident laat er geen gras over groeien. Reeds na enkele weken is hij ervan overtuigd dat de regent schuldig is aan ernstig machtsmisbruik en dient bij zijn chef, de resident van Banyuwangi het verzoek in om de man in voorlopige hechtenis te nemen. Tot zover gaat de vergelijking met de zaak Lebak op, maar dan loopt hij mank. Wat Douwes Dekker wilde, maar niet gedaan kreeg, lukt de assistent-resident van Buleleng namelijk wel! In tegenstelling tot Brest van Kempen gedraagt de resident van Banyuwangi zich bepaald niet als Slijmering maar gaat hij de regent hoogstpersoonlijk inrekenen. Hij begeeft zich onmiddellijk per gouvernementsstomer naar Buleleng. Na aankomst brengt de regent, zoals de etiquette dat voorschrijft, een beleefdheidsbezoek aan boord van het schip. Daarop wendt de stomer de steven en vaart weg. De regent is ingerekend en zal zijn land voorlopig niet meer terugzien. (Nog jaren later weigerden Balinese hoogwaardigheidsbekleders om ook maar een voet aan boord van gouvernementsschepen te zetten.) Dan vindt het onderzoek naar de vermeende misstanden, waar Douwes Dekker in Lebak zo vergeefs voor had gepleit, plaats. Gezamenlijk ondervragen de resident en de assistentresident in Buleleng een groot aantal getuigen die door de Javaanse jaksa zijn opgetrommeld. Daarbij wordt van dik hout planken gezaagd. Een enkele getuige die wat al te lang van stof is wordt met een bondig ‘komperdom jangan cerèwèt’ de deur gewezen. Andere getuigen stelt de resident voor de volgende keus: je pleit nu tegen de regent anders ben je mede schuldig aan zijn vergrijpen en wacht jou ook een straf. De getuigen kiezen uiteraard eieren voor hun geld. Wat heeft het immers voor zin om je vroegere beschermheer te verdedigen nu hij er niet meer is en jou niet meer kan beschermen? De regent wordt, kortom, schuldig bevonden. Plotseling blijkt de man over wie jaren lang niets dan goeds is gerapporteerd een boosaardige machtswellusteling te zijn en hij wordt ontslagen. Havelaar heeft gewonnen. Zoals door Rouffaer wordt vermeld bracht de Max Havelaar een schok teweeg in de gelederen van het Europese bestuur. Zonder het te kunnen bewijzen, vermoed ik dat Multatuli's aanklacht een rol heeft gespeeld in de rel rond de regent van Buleleng. Het boek heeft althans reeds het klimaat geschapen om machtsmisbruik onderwerp van gesprek en doelwit van onderzoek te maken. Daarmee is het verhaal echter nog niet ten einde, want een jaar | |
[pagina 158]
| |
later arriveert de inspecteur der cultures, P.J. Zoetelief in Buleleng met de opdracht voorstellen te formuleren om de bestuurscrisis aldaar op te lossen. Zoetelief zit niet bepaald stil. Als een ware Rob Nieuwenhuys avant la lettre toont hij na enkele maanden onderzoek de volstrekte onschuld van de regent aan! In een lijvig rapport wordt omstandig uit de doeken gedaan dat de regent niets misdaan heeft doch alleen volgens de wetten van het land heeft gehandeld. Hooguit is hij af en toe misleid door ondergeschikten die kwade bedoelingen hadden en op eigen voordeel uit waren. Eigenlijk was de regent dus het slachtoffer van zijn eigen goedgelovigheid. Interessant is dat Zoetelief zijn oordeel op dezelfde getuigen baseert die eerder de beschuldigingen tegen de regent hadden bevestigd. Zij vertellen nu dus het tegenovergestelde. Bovendien wordt aangevoerd dat men tijdens het eerste verhoor de meeste vragen niet begrepen had omdat noch de assistent-resident noch de resident behoorlijk Maleis bleken te spreken, laat staan dat zij het Balinees machtig waren. Dit kan inderdaad een rol hebben gespeeld, maar er is een deugdelijker verklaring voor de ommezwaai die de getuigen maken. Naar later zou blijken deed het gerucht de rond dat de veroordeelde regent binnenkort gerehabiliteerd zou worden en derhalve zijn positie in Buleleng weer zou gaan innemen. Niemand wilde het risico lopen om straks, wanneer de regent weer aan de macht was, met diens wraak geconfronteerd te worden. Men anticipeerde met andere woorden reeds op de toekomstige situatie door tijdig dekking te zoeken. Uit deze en andere gegevens blijkt dat er achter de rug van het Europese bestuur een voortdurende strijd tussen verschillende inheemse facties gaande was. Wie immers het vertrouwen van de Nederlanders wist te winnen kreeg toegang tot macht binnen de eigen samenleving.Ga naar eind9 En de spanningen die deze concurrentie met zich meebracht namen toe wanneer de Nederlanders aanstalten begonnen te maken om zelf meer greep op de zaken te krijgen. De affaire in Buleleng kende louter verliezers, want het gevolg van het rapport van de inspecteur der cultures was dat zowel de assistent-resident als de resident werden ontslagen omdat zij te eigenmachtig en te onbesuisd te werk waren gegaan. Tenslotte was Havelaar in Buleleng toch ten onder gegaan. Ondanks het positieve pleidooi van Zoetelief keerde ook de omstreden regent niet terug. Hij sleet zijn jaren in ballingschap en heeft waarschijnlijk nooit ten volle begrepen wat hem nu eigenlijk werd verweten. En tenslotte kreeg ook Zoetelief een veeg uit de pan. Hij was met zijn onderzoek | |
[pagina 159]
| |
ver buiten zijn boekje gegaan en had bovendien onnodige onrust gezaaid. En onrust zaaien was wel ongeveer het ergste wat een ambtenaar verweten kon worden. Enige jaren later nam het Europees bestuur ook in Buleleng het heft in eigen hand door in één keer over te stappen op een vorm van direct bestuur. Zo was het proces dat zich op Java gedurende de gehele tweede helft van de negentiende eeuw had afgespeeld in Buleleng binnen tien jaar voltooid.
Van oppermachtige zetbazen van een klein maar efficiënt Europees bestuurscentrum werden de regenten ofwel geheel uitgerangeerd of tot ondergeschikte ambtenaren van de koloniale staat gedegradeerd. De kwestie Lebak moet aan het begin van dit proces worden geplaatst. Omdat de positie van de regenten toen nog vrijwel onaantastbaar was, moest Dekker wel verliezen. Vijftig jaar later lagen de verhoudingen echter geheel anders. Het is dan ook niet al te gewaagd om te veronderstellen dat indien Douwes Dekker zijn conflict aan het einde van de negentiende eeuw had mogen uitvechten, hij, en niet de regent, deze krachtmeting zou hebben gewonnen. Douwes Dekker zette de aanval op de regent te vroeg in en verloor. Daar hebben we de Max Havelaar aan te danken. Maar, wat Douwes Dekker niet lukte, daarin had zijn alter ego meer succes, want het was Max Havelaar die er mede toe heeft bijgedragen dat aan de macht van de regenten gaandeweg een einde werd gemaakt. | |
[pagina 160]
| |
Henk Schulte Nordholt (1953) studeerde niet-westerse geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en verrichtte onderzoek naar de geschiedenis van Bali. Hij werkt aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij momenteel tijdelijk verbonden is aan het Centrum voor Azië Studies Amsterdam (CASA). |
|