Indische Letteren. Jaargang 2
(1987)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse en Indonesische bellettrie over Indonesiërs in Nederland
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Leiden bleken elf jeugdboeken en dertien boeken voor volwassenen een rol te hebben toebedeeld aan Indonesiërs in Nederland. Uit ander onderzoek konden hieraan drie jeugdboeken en twee tijdschriftverhalen worden toegevoegd. Als spiegelbeeld van deze bellettrie fungeren helaas slechts drie Indonesische romans over hetzelfde onderwerp.
De eerste titel die moet worden genoemd verscheen al in 1858. Een verhaal voor de jeugd van de predikant Van Oosterzee, met in de hoofdrol Klaartje de Bruin die op elfjarige leeftijd met haar vermogende ouders naar Batavia vertrekt. Op haar eerste verjaardag daar verrast haar vader haar met een speelmakkertje, het achtjarige Maleise meisje Lise. De moeder van Lise, een weduwe, komt in dienst bij de familie. Klaartje ontfermt zich over Lise, die zij in alles onderwijst. Het meisje leert snel en past zich ook aan de Europese gewoonten aan. Als Klaartje weer zal terugkeren naar Nederland wil Lise niet van haar scheiden. Zij mag mee en ook haar moeder volgt de familie. De auteur schrijft heel vriendelijk over Lise. Ze was ‘dienstvaardig en gehoorzaam, zoals alle Maleiers’, maar ook ‘schrander en vlug’. Haar langzame, sluipende bewegingen en de grote buigzaamheid van haar lichaam herinnerden Klaartje aan de apen, en zij werd ongeduldig door haar traagheid en gebrek aan inspanning, ook alle Maleiers eigen. In zijn beeldvorming lijkt de auteur bepaald geen kind van zijn tijd.Ga naar eind1 Lise is in dit verhaal een bijfiguur. Een andere inheemse vrouw speelt een veel belangrijker rol in Kerstvertellingen van H. de Veer, dat in 1878 verscheen. Het is een raamvertelling, waarin acht familieleden, rond Kerstmis bijeen, elk een verhaal vertellen. ‘Het verhaal van neef den Oosterling’ behelst het verlof in Nederland van de koffieplanter Simons. In de tijd dat deze controleur was ontmoette hij herhaaldelijk de regent, bekend om zijn verlichte denkbeelden. Ook met diens drie dochters ging hij vriendschappelijk om. Met de jongste trouwde hij uit dankbaarheid, toen deze hem het leven had gered. Voordien was de gedachte daaraan niet bij hem opgekomen: ‘Gij allen kent het vooroordeel tegen soortgelijke huwelijken. Dat vooroordeel is hier in Holland niet sterker dan 't in Indië is. De onvoorzichtige die zulk een huwelijk mocht willen sluiten, kent het lot dat hem te wachten staat. Hij wordt in den ban gedaan en haalt zich duizend administratieve onaangenaamheden op den hals. Zelfs de grootste vrijgeesten sleepen tot afkeuring hun christendom er bij. Van dien kant bekeken is het vooroordeel zelfs walgelijk.’ Na bijna twintig jaar gaat Simons met verlof naar Nederland. Vrouw, kind en baboe reizen mee. De ontvangst door de familie is vooral nieuwsgierig. De nieuwsgierigheid slaat spoedig om in afkeuring, mis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prijzen en achterklap. ‘Naast de elegante dames uit de hoofdstad’ vergelijkt Simons zich wel met ‘den impressario van een paar vreemdsoortige producten uit de menschenwereld, die waarschijnlijk, na aan alle hoven van Europa vertoond te zijn en aan alle mannen van de wetenschap tot studie en onderzoek aangeboden, op de boerenkermissen zouden te zien zijn.’ Dit verhaal geeft, wellicht door de verlichte denkbeelden van de schrijver, een aardig beeld van hoe de burgerij aankeek tegen de Indonesiër: uiteindelijk toch een kermisattractie. De Veers verhaal is een van de weinige die diep ingaan op de rol van een inheemse vrouw die als wettige echtgenote van een Nederlandse man hem volgt naar Nederland voor een verlofperiode of voor het slijten van de pensioenjaren. Het is opmerkelijk dat, hoewel zulke omstandigheden zich redelijk vaak moeten hebben voorgedaan, de voor de hand liggende problemen in Nederland niet vaker tot onderwerp zijn genomen.
De positie van de inheemse vrouw als njai, concubine, van de Europese man was een rond de eeuwwisseling favoriet onderwerp van vooral een aantal schrijfsters. De dramatische verwikkelingen die het gevolg waren van situaties als het verstoten van de njai ten gunste van een sociaal respectabele Nederlandse vrouw en de verwikkelingen rond de eventueel aanwezige gemengdbloedige kindertjes werden breed uitgesponnen. De zeer produktieve Thérèse Hoven schreef met Van een dessakind zo'n zedendrama. Het Javaanse meisje Majin wordt voor tweehonderd gulden als njai gekocht door de KNIL-luitenant Frits Weitinga. Zij krijgen een zoontje, Jan, dat Frits zoveel mogelijk Nederlands opvoedt. Bij een gevecht in Atjeh wordt Frits gewond en voor herstel vertrekt hij, met Jan, naar Nederland. De njai wordt weggestuurd. In Nederland leert hij een vrouw kennen met wie hij wil trouwen. Op de ondertrouw-receptie verschijnt tot ieders ontsteltenis echter Majin. Zij was als baboe van de weduwe van een gesneuvelde officier naar Holland gekomen. De aanstaande bruid barst uit in een hysterische woede-aanval. Frits komt tot inkeer en besluit het huwelijk af te zeggen. Gedrieën keren zij terug naar Indië waar Frits zijn njai trouwt en zo ook zijn zoon Jan gelukkig maakt. Het verhaal bevat alle clichés die opgang deden over de inlandse vrouw: ‘Majin's geest was wel zoo eenvoudig mogelijk en haar verstandelijke aanleg vrij laag.’ Zij was indolent en Frits had voor haar ook slechts neerbuigende kwalificaties over. Zijn kind was eigenlijk toch ook slechts een ‘verbeterde uitgave van een dessa-kind; veel meer een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Javaantje dan een Hollander’. Aan het ras van zijn vader dankte hij wel zijn ‘vroeg verstand en vluggen geest’.
M.C. Frank schreef het tweedelige Blank en bruin dat als nagelaten roman in 1893 verscheen. Het verhaal, vol intriges, speelt geheel in Nederland en is geheel of gedeeltelijk op ware gebeurtenissen gebaseerd.Ga naar eind2 Een van de hoofdpersonen is Lucy, dochter van een overleden suikeremployé en de Javaanse Aminah. Lucy wordt uitgebuit als dienstmeisje. De harteloos afgedankte Aminah is jarenlang spoorloos maar haalt dan haar afkoopgeld op en vertrekt naar Holland om haar dochter te zoeken. Door een brief uit Indië hoort Lucy hiervan en beiden zoeken elkaar. Samen met een Indische weduwe zet Aminah een Indisch restaurant op. Het is een groot succes. Door alle ‘Indische lui’ wordt het restaurant geroemd, en elke middag gaat een knecht groene blikken, de etensdragers, met bestelde etenswaren bezorgen bij vele klanten. Een kennis van Lucy verzorgt uiteindelijk het weerzien tussen Aminah en haar dochter. Aminah volgt in deze roman niet de bekende stereotypen; zij is vol initiatief, bepaald niet dom en wordt ook niet opgevoerd met kromme Nederlandse zinnen of gdachten. In feite zou zij, op enkele specifieke kenmerken na, net zo goed een Nederlandse moeder hebben kunnen zijn.
Deze boeken, rond 1900 verschenen, tonen niet alleen hoezeer rol, positie en optreden van de njai de gemoederen raakten, maar laten ook zien dat de baboe, vooral in het Haagse, tot een vertrouwd straatbeeld ging behoren. Gegevens over de omvang van de groep in deze - en ook latere - perioden ontbreken vrijwel. Uit de vanzelfsprekendheid waarmee zij hier worden opgevoerd blijkt dat niet slechts een enkele baboe de overtocht maakte. Frank schrijft al over de Indische subcultuur, het Indische restaurant en de ‘uitzending’ van gerechten.
Veel opmerkelijker dan de pennevruchten van de genoemde romancières is Soedarsa van Prijamanah (een niet ontsluierd pseudoniem), dat in 1892 verscheen. Het thema is voor die tijd opvallend; de behandeling ervan uitzonderlijk. De titelfiguur is de zoon van de verlichte regent van Karanglawas, die zelf ooit twee jaar verlof in Nederland doorbracht. De zoon is de uitblinker op de Europese lagere school. Na het volgen hiervan bezint de regent zich op de verdere scholing. Een gelukkig toeval helpt; hij maakt kennis met een dominee, die spoedig zal repatriëren. Deze biedt aan de jonge Javaan naar Nederland mee te nemen. Soedar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sa toont zich in Nederland een voorbeeldige leerling en huisgenoot van de dominee, zijn echtgenote en dochter Jenny, twee jaar jonger dan Soedarsa. Hij sluit het gymnasium glansrijk af en verhuist naar Leiden. De vriendschap tussen Jenny en Soedarsa is inmiddels innig gebleven en bij de jongeman verdiept tot liefde. Maar ‘hoe zou zij, het ontwikkelde, schoone christenmeisje, ooit hare hand willen schenken aan een Javaan, die, hoe goed zijne afkomst ook was, toch altijd een Mohammedaan bleef?’ Soedarsa wil dan protestant worden. Over beide, de geloofsovergang en een huwelijk met Jenny, vraagt hij de raad van zijn vader. Deze ziet weinig bezwaren in beide, zelfs voordelen. Hierna gaat alles voorspoedig. Jenny is gelukkig met het aanzoek; haar ouders verrast maar zonder bezwaar. Het blijft rozegeur en maneschijn. Soedarsa haalt zijn grootambtenaarsexamen. Zij keren terug naar Indië waar hij in het Europese bestuurskorps wordt benoemd. Dan ontvouwt zich het drama. De boze fee is de stiefmoeder van Soedarsa, veel jonger dan zijn vader. Zij is jaloers op Jenny en begeert zelf haar stiefzoon. Als haar verleidingskunsten falen laat zij haar rivale vergiftigen. Soedarsa vindt tenslotte troost in zijn werk - de taak domheid en ongeloof te bestrijden en het volk te verheffen. Door zelf het goede voorbeeld te geven zouden christelijke beginselen ingang vinden; in feite echter zou slechts kerstening in plaats van de Islam, ‘die dorste en troostesarmste der godsdiensten’ de vooruitgang kunnen brengen. De schrijver, door christelijk-ethische beginselen geïnspireerd, heeft in Soedarsa slechts goede eigenschappen verzameld. Vooroordelen en stereotypen mijdt hij wat betreft de hoofdfiguur. Het lijkt erop dat de auteur zijn inspiratie voor dit boek mede heeft gevonden in de levensloop van Ismangoen Danoe Winoto, de eerste Indonesiër die in Nederland een hogere opleiding genoot. Ismangoen haalde in Nederland zijn HBS-diploma en legde het grootambtenaarsexamen met succes af. Hij trouwde met de dochter van de predikant bij wie hij in huis woonde. Hij trad in Europese bestuursdienst, maar kreeg niet de begeerde toegang tot het Europese Binnenlands Bestuur. Voor Ismangoen was dit een bron van diepe teleurstelling.Ga naar eind3 De stiefmoederlijke intriges en de christelijke tendens heeft de auteur zelf toegevoegd.
In Batavia verscheen in 1904 De jeugd van Djimin van mevrouw A.M. Gerth van Wijk. Met deze novelle won zij een prijsvraag van de groep Nederlandsch-Indië van het Algemeen Nederlandsch Verbond (ANV). Het ANV was in 1897 opgericht en stelde zich ten doel de lotsverbondenheid van de ‘Nederlandsche stam’ te versterken. De voornaamste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeenschappelijke noemer was de Nederlandse taal. In Indië zette het ANV zich actief in voor de uitbreiding van het Nederlandse onderwijs aan Indonesiërs. De schrijfster vertelt het verhaal van de op 31 augustus 1880 geboren Djimin, zoon van een oppasser bij een controleur, die zich in zijn opstelling ten opzichte van de Javaan liet leiden door: ‘een rechtvaardige, humane behandeling, belangstelling in het lot van de Inlander, deelneming in zijn lief en leed’. Djimin wordt de speelkameraad van zijn leeftijdgenoot Karel, zoon van de controleur. Hij blijkt intelligent en ijverig en leert Nederlands en schrijven en wordt een belangrijke hulp van de controleur. Deze gaat in 1898 op verlof naar Nederland. Djimin mag mee: niet als bediende, maar als tweede-klasse passagier in Europese kleding. In Nederland worden de diverse bezienswaardigheden bezocht; het hoogtepunt daarbij zijn de inhuldigingsfeesten van koningin Wilhelmina. Ook de kampong Insulinde wordt bezocht. Deze ‘kampong’ maakt deel uit van de Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid, ingericht ter gelegenheid van de koninklijke inhuldiging. In de ‘kampong’ woonde een groep van zevenendertig Javanen, die al ruim een jaar in Europa toerde, en daar dans- en toneelvoorstellingen verzorgde.Ga naar eind4 Als hij weer teruggaat is Djimin zijn mijnheer en mevrouw diep dankbaar voor alles wat zij hem hebben geleerd en laten zien. ‘Zij hadden van een kleinen Inlandschen jongen een mensch gemaakt.’ Aldus paste deze novelle geheel in de ethische politiek met haar nadruk op de paternalistische opvoeding.
In de meeste andere jeugdboeken speelt de baboe een rol; een bijrol in overeenstemming met haar maatschappelijke positie. Zij is een hooggewaardeerd onderdeel van het huishouden, dat de familie op verlof begeleidt. Dat is bijvoorbeeld het geval in Kleine Sarina (1916) van Clemence Bauer. Ook Nannie van Wehls Vooruitgestuurd (1909) past in deze categorie. Baboe Amina van de zestienjarige Frida is in Holland het ‘koude, bevende, kleine vrouwtje’ met haar ‘vreeselijke, leelijke, zwarte tanden’, dat zo dicht mogelijk bij de roodgloeiende potkachel in het bediendenkamertje kruipt. In haar verhaal verwerkte de schrijfster ook het zelfmoorddrama van de zeventienjarige baboe Datem, die zich in 1902 verdronk. Haar overlijden leidde tot een discussie in het Koloniaal Weekblad, het orgaan van de Vereeniging ‘Oost en West’, over de zin van de oprichting van een commissie of comité dat zich het lot van de inlandse bedienden zou aantrekken. Er kwam uiteindelijk niets van.Ga naar eind5 Op Nannie van Wehl maakte dit drama echter een zodanige indruk dat zij het in een zeven jaar later verschijnend boek nog met nauw verholen woede weergeeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1928 verscheen Het verloren land van de journalist Johan Koning, die van 1912 tot 1919 in Indië redacteur en hoofdredacteur was van diverse bladen. In Nederland was hij een zeer produktief en actief medewerker aan vele bladen, waarbij Indische en literaire zaken zijn meeste aandacht kregen. Zijn dikke roman beleefde in 1934 een tweede druk. Koning vertelt het verhaal van de Oostjavaanse regentszoon Sosrodiningrat die na zijn HBS-diploma in Soerabaja te hebben behaald naar Leiden vertrekt om Indisch recht te studeren. Sosro is vol verlangen het Westen te leren kennen. Tegenover hem staat zijn zusje Serima die hem er van poogt te overtuigen dat het Westen niets van diepe waarde te bieden heeft. In Nederland erkent Sosro haar gelijk. Niettemin is er bij hem van een onoverbrugbare kloof tussen Indonesiër en Nederlander geen sprake. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn lange gesprekken met een oudere vriendin en tenslotte uit de liefde die hij opvat voor de medische studente Hilde van Lynden. Zij trouwen en gaan kort daarna terug naar Indië. Daar komt Sosro, met zijn Westerse ervaringen, al na korte tijd tot de slotsom, dat hij de diepe, natuurlijke band met de cultuur van zijn volk heeft verloren. Konings boek is als roman weinig geslaagd; elke dialoog of handeling leidt al spoedig tot een diepgaande beschouwing over ‘oost en west’. De figuren naast Sosro komen ook niet tot leven, maar blijven de sprekende vertegenwoordigers van een bepaalde groep in de Nederlandse maatschappij. Sosro zelf lijkt daarbij nog het meeste de mening van Koning zelf te vertegenwoordigen: de politiek gematigde, conservatieve en ietwat dweepzieke bewonderaar van de eeuwige, onveranderlijke en mystieke Oosterse waarden. In zijn roman zijn er nog een paar dingen die als verbeelding van het leven van Indonesische student in Nederland het vermelden waard zijn. Al voor zijn vertrek waarschuwt een van zijn leraren hem tegen de Hollandse meisjes. Sosro moest in ieder geval niet met één van hen trouwen, omdat dat later slechts misère zou geven. Kort na aankomst toen hij een etalage met dameslingerie bekeek hadden twee vrouwen hem uitgenodigd de uitgestalde zaken aan het levende model te komen bekijken. Sosro was verward weggelopen. Toen hij enkele landgenoten zijn ervaring vertelde zei één van hen, de felle Mohammed Moeda: ‘Geneer je er niet voor, Sosro. De Blanda's in Indië nemen onze vrouwen ook [...] De liefde is dubbel zoet, die met wraak wordt vermengd.’ Moeda ook probeert hem te betrekken in zijn revolutionaire groep. Sosro gaat naar een bijeenkomst in het ‘kleine maar in den Indonesischen kring beroemde eethuis van Pak Bouman’. Hier smeden zij hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
revolutionaire plannen, houden vurige discussies en bespreken de uitgave van hun blad en de regelmatige reizen naar Berlijn en Parijs. Voor de financiën zorgen onder andere Hollandse meisjes en vrouwen, die betalen voor de attenties van Indonesische jongeren. Sosro weet in deze periode niet wat hij wil. Hij bezoekt een lebaranviering in Amsterdam van de Indonesische vereniging en een besloten bijeenkomst waar Moeda oproept tot geweld. Hij is teleurgesteld in het Westen en verward door de revolutionaire gedachten. De ontmoeting met Hilde van Lynden vormt een keerpunt. Hij wendt zich af van Moeda's groep en hervindt zijn evenwicht, om na terugkeer in Indië dan toch te constateren dat hij zijn land heeft verloren. Moeda en zijn vrienden worden natuurlijk geschetst naar de radicale leden van de Perhimpoenan Indonesia, die toen Koning zijn boek schreef een zeer radicale periode meemaakte. Moeda is de zoon van een Minangkabause onderwijzer; het lijkt er op dat in hem Mohammed Hatta en Nazir Pamontjak zijn gecombineerd. Koning kende de radicale studenten overigens niet goed genoeg om hen in meer dan schablonen te beschrijven. In 1928 ook kwam het tot het geruchtmakende proces tegen vier Indonesische studenten die van opruiing tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag werden beschuldigd. Hatta en zijn landgenoten werden echter vrijgesproken; een échec voor de Nederlandse autoriteiten.Ga naar eind6 Koning schildert Moeda's groep slechts in denigrerende termen, evenals de vrouwen met wie zij omgang hebben. De Indonesiër Pak Bouman is, curieus genoeg, in het hele boek de enige figuur die geen andere naam krijgt. Hij was inderdaad al sinds 1922 de eigenaar van een restaurant in de Haagse Balistraat. Ook krijgt de Batak Soetan Sidajoe de kans zijn levensverhaal te vertellen als Sosro hem ontmoet op een Indonesische avond in het Haagse ‘Diligentia’. Het kost geen moeite hem als de gematigde Soetan Melajoe te benoemen, een nauw medewerker van Noto Soeroto.
In 1958 verscheen Schimmenspel van Johan Fabricius, door kenners van zijn werk tot het beste van zijn vele publikaties gerekend.Ga naar eind7 In feite valt het buiten het bestek van dit artikel, dat zich tot uitgaven in de koloniale periode beperkt, maar omdat het voor een belangrijk deel handelt over de koloniale periode, daarbij een Indonesiër in Nederland tot hoofdpersoon neemt en in literair opzicht zeker het beste is van alle hier genoemde boeken, behandel ik het als laatste van de reeks Nederlandstalige uitgaven. Voorin zijn boek laat Fabricius afdrukken dat ieder die in zijn boek een sleutelroman ziet dit ten onrechte doet. Maar zoals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo vaak baseert Fabricius zich op geschreven bronnen en eigen ervaringen die hij verwerkt tot een roman of verhaal, waarin de oorspronkelijke historische gegevens nog heel prominent aanwezig zijn. Dat is ook hier het geval. De hoofdfiguur is allereerst Raden Mas Koesoemo, uit de Vorstenlanden afkomstig, die in de jaren twintig als rechtenstudent naar Nederland gaat. Hij laat zich door vrienden overhalen een dansvoorstelling te geven, wat het begin inluidt van een overrompelend succes, dat hem een gevierd artiest maakt op alle Europese podia. Hij stemde ook zijn repertoire af op de Europese smaak, waarmee hij zich de kritiek van de traditionele kunstbeoefenaren in de Vorstenlanden op de hals haalde. Tot zover lijkt Jodjana, die als danser tussen de oorlogen triomfen vierde, model te staan. Zelfs de argumenten waarmee Fabricius Koesoemo zich laat verdedigen tegen de puristische kritiek lijken overgenomen uit een artikel van Jodjana zelf hierover.Ga naar eind8 Dan echter leidt Fabricius de lezer in een andere richting. Koesoemo staakt zijn optredens - gevoeliger dan hij voorwendt voor de kritiek - en hervat zonder veel lust zijn studie. Hij trouwt met de dochter van een Leidse hoogleraar. Dit huwelijk verzandt. Beide karakters botsen; de karaktersterke vrouw legt zich niet meer bij een ondergeschikte rol. Haar aandrang om gelet op het geldgebrek weer te gaan optreden wijst Koesoemo af; door andere verwijten voelt hij zich vernederd. Ook hun zoontje Widjojo brengt geen toenadering. Als Koesoemo wordt uitgenodigd door de verlichte, jonge sultan om de dansgroep van de kraton te leiden gaat Koesoemo daar gretig op in. Zijn vrouw verkiest echter te blijven; dat zij zal nakomen is voor beiden een schijnbelofte. Koesoemo's verblijf in de kraton is geen onverdeeld succes. Hij moet optornen tegen de gevestigde traditionele hofaristocratie, die hem nauwelijks duldt. Zijn materiële omstandigheden zijn weinig florissant. Het schriftelijk contact met vrouw en kind raakt allengs achterwege. Wel blijft het verlangen naar het weerzien met zijn zoon, in wie hij allerlei wensdromen vestigt, terwijl hij irrationele verwijten bij zijn vrouw legt. Na de Japanse bezetting en onafhankelijkheidsstrijd is de hofcultuur een afgelopen zaak. Koesoemo is verouderd en ziek. In die omstandigheden ontmoet hij zijn zoon weer. Widjojo heeft zijn vader en zijn vaderland geïdealiseerd en wil met zijn pasbehaalde ingenieursgraad meewerken een onafhankelijk Indonesië op te bouwen. De dramatische ontmoeting aan het sterfbed van zijn vader en het besef van zijn eigen positie - toch geen echte Indonesiër - besluiten het boek. Het is niet moeilijk om in dit verhaal de parallellen met Noto Soeroto's levensloop te ontdekken.Ga naar eind9 Eens was hij in Nederland de gevierde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijver van exotische gedichten en de gezaghebbende vertolker van cultuurfilosofische denkbeelden, waarvan een voortdurende samenwerking tussen Nederland en Indonesië het centrale onderdeel was. Toen zijn idealen op de antithese stukliepen trad hij als secretaris in dienst van de jonge verlichte Mangkoenegoro VII in Soerakarta. Zijn roman is dan ook een verslag van gebeurtenissen dat zich niet ver van de werkelijkheid weg beweegt, mede omdat Fabricius mevrouw Noto Soeroto goed kende. Men kan wel de vraag stellen of de wijze waarop Fabricius hier omgaat met het gezinsleven en de intieme gevoelens van de familie niet moreel laakbaar is. Een antwoord daarop lijkt mij heel moeilijk te geven. Wel is de roman als verhaal, ondanks het hier en daar gechargeerde ‘mystieke oosten’, een fascinerend en ontroerend geheel.
Mas Marco, in 1916-1917 kortstondig bezoeker van Nederland, schreef pa terugkeer, in de cel, de roman Student Hidjo, dat in 1918 als feuilleton in Sinar Hindia, het blad van de linkervleugel van de Sarekat Islam, verscheen. De bundeling in boekvorm is van 1919. Marco arriveerde in september 1916, als reizend redacteur van een Maleistalig blad, in Nederland. Hij was de eerste Indonesiër die zich specifiek voor dit doel in Nederland vestigde. Hij koesterde ambitieuze plannen om, in samenwerking met Soewardi Soerjaningrat, een Maleis blad op te zetten en een uitgeverij op te richten. Maar eind 1916 werd hij ziek ‘vade winterkou’ en keerde hij terug. Zijn radicale opvattingen, waardoor hij al eerder celstraf had opgelopen, waren niet gematigd en hij belandde al spoedig opnieuw in de gevangenis.Ga naar eind10 Marco's proza behoorde tot de eerste moderne Maleise romans. Deze roman is een interessante en curieuze mengeling van een traditioneel verhaal, vermengd met allerlei politieke en ideologische thema's. De student Hidjo, zoon van een vermogende Solose handelaar, wordt na zijn HBS-examen naar Nederland gestuurd voor studie in Delft. Zijn vader wenst dat zijn zoon op gelijke hoogte zal staan met de regenten en pangerans, die nu nog neerkijken op niet-standsgenoten. Hidjo gaat in huis bij een broer van zijn HBS-leraar in de Haagse Hamelstraat. Hij wordt daar zeer hartelijk ontvangen, mede door de twee dochters Betje (17 jaar) en Marie (16 jaar). Betje is al meteen gecharmeerd van Hidjo. Zij staat haar kamer af, looft het Indische eten, zoals zij dat geniet in ‘Waroeng Djawa’ en laat blijken dat huidskleur in het onderling menselijk contact er niet toe doet. Hidjo studeert hard en laat zich maar zelden verlokken tot uitstapjes. Hij bezoekt met zijn kostfamilie een opvoering van Faust in de Stadsschouwburg. Daarna vraagt hij zich af, mede na Betjes toespelingen, of hij zijn jeugd even- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens verdoet met studie. Korte tijd later gaat hij samen met Betje naar de Prinsesseschouwburg, waar de befaamde danseres Lili Green zal optreden. Het dansgezelschap van jonge vrouwen treedt op in nauwsluitende, dunne, niets verhullende kleding. Hidjo heeft zoiets nog nooit gezien en raakt met zijn emoties in de klem, in versterkte mate als Betje hem haar toneelkijker leent. In de pauze zegt Hidjo naar huis te willen, waarop Betje voorstelt naar Scheveningen te gaan. Daar stelt de ondernemende Betje voor een hotelkamer te huren. Marco vervolgt dan: ‘Wat zich daar afspeelde, kan de lezer zelf wel bedenken’ en drie regels puntjes. Hidjo is hierna aan grote twijfel en verwarring ten prooi, maar beantwoordt wel Betjes avances. Hij ontvlucht zijn kosthuis enkele weken en bezint zich in Amsterdam op zijn toekomst. Hij komt tot de conclusie dat, als hij niet spoedig terugkeert, hij met Betje zal trouwen en zelf Europeaan zal worden. Hij schrijft vervolgens naar huis, dat hij in verband met ziekte terug wil. Een centraal thema in Marco's werk vormt zijn pleidooi voor gelijkberechtiging van de inheemse bevolking met de Europeanen. In het verlengde daarvan deed hij zijn best een trots besef van gelijkwaardigheid bij zijn landgenoten tot stand te brengen. Erotische verwikkelingen spelen een grote rol. De aantrekkingskracht die Indonesische studenten in Nederland uitoefenden op Hollandse meisjes is een gegeven dat ook in het al besproken maar later verschenen boek van Koning een grote rol speelt. In werkelijkheid ook was er hier sprake van een verschijnsel dat Indonesische ouders en welmenende Nederlanders veel zorgen baarde.
In Sinar Hindia verscheen tussen 7 augustus 1918 en 11 januari 1919 in negenenvijftig afleveringen Marco's feuilleton Matahariah, dat nooit in boekvorm verscheen. Matahariah is dezelfde als de geruchtmakende danseres en spionne Mata Hari. Het verhaal begint in juli 1916 als de Indonesische student Soemoro Matahariah opzoekt in Den Haag. Soemoro is de minnaar van de mooie Matahariah, die zeer begaan is met het lot van het onderdrukte Javaanse volk. Hun uitstapje naar Scheveningen wordt uitgebreid beschreven, waar zij Ali Raman, een Brits-Indische anarchist, en de Indonesische journalist Pramono ontmoeten. Het viertal dineert vervolgens in ‘Waroeng Djawa’ en houdt daar en bij Matahariah lange discussies over de wereldoorlog, de dienstplicht voor Indonesiërs, waarover in die tijd heftig werd gediscussieerd, en het koloniale probleem in het algemeen. Alle vier zijn uiteindelijk lid van een geheime revolutionaire vereniging waarover Marco verder niets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meedeelt. Matahariah vertrekt naar Parijs - om op te treden als danseres, maar ook om zich in te zetten voor de goede zaak. De zeer verliefde Soemoro krijgt geen visum en blijft ontroostbaar achter. Matahariah vindt het goed dat Soemoro zich bij haar voegt als hij zich een bekwaam töneelschrijver toont en aldus niet opvalt in de artistieke kringen waarin zij zich beweegt. Marco's roman-technische ingreep leidt er vervolgens toe dat eenentwintig afleveringen lang het toneelstuk ‘Kromo Bergerak’ wordt afgedrukt - een fel antikoloniaal stuk over de misstanden op de Javaanse suikerplantages. Soemoro stuurt zijn proeve van bekwaamheid op; Matahariah antwoordt welwillend. Daarna besluit het verhaal met de korte vermelding van de executie van Matahariah, waarop de ontroostbare Soemoro zelfmoord pleegt om verenigd te zijn met zijn geliefde.
In 1932 verscheen de Indonesische roman: Nasib van Habib Soetan Maharadja. Van de auteur is mij niets bekend. Uit de gegevens die hij in dit in ik-vorm geschreven verhaal verschaft kan de conclusie worden getrokken dat hij in Nederland moet zijn geweest, waarschijnlijk in een soortgelijke hoedanigheid als de hoofdfiguur van zijn roman. Deze hoofdfiguur, de Minangkabauer Nasib, een goed geschoolde kantoorbeambte, vertrekt als bootbediende naar Nederland om de herinnering aan een liefdesdrama te vergeten. Hij komt aan in Rotterdam, waar hij met een vriend de stad verkent. Na een jaar als stoker op diverse schepen wordt Nasib klerk voor de equipage bij de Rotterdamsche Lloyd. Zijn levenslust keert terug en hij gaat veel uit. Hij verzamelt een hele kring Nederlandse vriendinnen. Met zijn favoriete vriendin leert hij schaatsen. Zij belandt daarbij in een wak, waarna Nasib haar redt. Beiden komen in het ziekenhuis terecht. Daarna komt het tot ernstige gesprekken tussen de jonge mensen over hun liefde en een eventueel huwelijk. Het meisje spreekt zich daarbij uit voor het gemengde huwelijk als teken van verbroedering tussen Oost en West. Hun huwelijk vindt plaats en zij vestigen zich aan de Heemraadssingel. Zij leven gelukkig samen en krijgen een dochtertje. Nasib doet zijn werk naar tevredenheid; in het stedelijke Rotterdam is er geen sprake van raciale ongelijkheid. Na zeven jaar aldus wordt Nasibs verlangen naar Indonesië zo sterk dat het gezin terugkeert. Daar lijdt de relatie schipbreuk. De vrouw gaat wegens ziekte terug en schrijft op de terugreis een lange brief waarin zij zegt niet terug te zullen komen, omdat zij in Batavia in de Indonesische kring nooit zal kunnen aarden. Het dochtertje blijft bij de vader. Nasib concludeert dat de kloof tussen Oost en West toch niet te overbruggen is. Hij vindt later zijn geluk bij een Indonesische vrouw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier wordt dus, net als bij Marco, gekozen voor het huwelijk in het eigen volk om de eigen, in de verdediging gedrongen culturele waarden en maatschappelijke verhoudingen te handhaven tegen de aantasting door het Westen.
Hiermee is deze excursie door de roman- en verhaalliteratuur over de lotgevallen van Indonesiërs in Nederland ten einde. De conclusies kunnen niet al te schokkend of vergaand zijn. Wat betreft de inlandse bedienden laat de bellettrie zien hoe algemeen dit verschijnsel in Den Haag al was aan het einde van de negentiende eeuw; en hoe lang buiten die stad een gekleurde Indonesiër een wonderbaarlijke verschijning was. Ook hoe wijdverbreid de reactie op de Indonesiërs zich uitte in scheldpartijen en denigrerende behandeling. Overigens behandelen alle auteurs die een baboe opvoeren haar als een zeer gewaardeerde, aan haar familie toegewijde hulpkracht - een positief beeld dat wordt aangevuld met weinig vleiende kwalificaties over haar uiterlijk en intelligentie. Slechts zelden wordt van dit stereotype afgeweken. Voor zover Indonesische studenten een rol spelen is er geen sprake van een algemeen beeld. Opmerkelijk hierbij is wel dat in de enkele publikaties hierover telkens duidelijk de relatie naar bestaande personen en situaties kan worden gelegd. Als gemeenschappelijk onderwerp delen deze boeken de relaties van Indonesische studenten met Nederlandse vrouwen en de vele verwikkelingen die hiervan het gevolg zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Harry A. Poeze (1947) studeerde sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde op een biografie van de Indonesische politicus Tan Malaka (1976). Hij is hoofd afdeling Redactie van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden. |
|