Indische Letteren. Jaargang 2
(1987)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[Nummer 2]
De receptie van Licht- en schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java van F.W. JunghuhnGa naar eind1
| |
[pagina 54]
| |
F.W. Junghuhn (1809-1864)
| |
[pagina 55]
| |
reisbeschrijving zoals er in die dagen zoveel geschreven werden. Broeder Dag en Broeder Nacht zijn twee natuurgeleerden met een opdracht van het gouvernement om nog onontgonnen gebied op Java te verkennen. Omdat ze geen koelies kunnen krijgen, komen ze vast te zitten in het kleine, primitieve dorpje Gnoerag, ergens midden in het oerwoud. Broeder Nacht en Broeder Dag hebben sterk verschillende levensvisies en geloofsopvattingen en omdat ze toch niets beter te doen hebben, sluiten ze een soort weddenschap. Broeder Dag wedt dat Broeder Nacht met zijn traditioneel christelijke opvattingen, geen enkele Javaan in het dorp zal kunnen bekeren. Broeder Nacht neemt de weddenschap aan, op voorwaarde dat ook Broeder Dag zijn vrijzinnige ideeën aan de Javanen zal voorleggen. Diezelfde avond nog verzamelt Broeder Nacht de dorpelingen om zijn steile geloofsopvattingen uiteen te zetten. De Javanen luisteren ongemakkelijk, maar beleefd. Als Nacht is uitgesproken, ontsteekt de in het dorp aanwezige Imam (mohammedaans schriftgeleerde) in woede en schreeuwt enkele citaten uit de Koran. De stemming is bedorven. Dag en Nacht gaan onthutst slapen. De volgende avond is Broeder Dag aan de beurt. Zijn ‘Evangelie van de Natuurlijke Godsdienst en Zedeleer’ sluit veel beter aan bij de opvattingen van de Javanen. Broeder Nacht valt door de overtuigende woorden van Dag in een afgrond van twijfels en gaat tenslotte overstag. Zelfs de Imam is enthousiast en wil een uittreksel hebben van Dags toespraak. Er ontstaat een vrolijke sfeer van verbroedering en tenslotte is een aantal dorpsbewoners toch bereid hun diensten als koelie aan te bieden. De tocht wordt voortgezet naar de zuidkust bij Gnarak. Dag is zéér onder de indruk van de prachtige Javaanse natuur. Nadat de kust door de beide broeders in kaart is gebracht, trekken ze weer het binnenland in. Daar ontmoeten ze hun beide collega's Avondrood en Morgenrood, door wie ze hartelijk worden ontvangen. Als Dag vertelt van zijn poging de Javanen van Gnoerag te bekeren, willen ook Avondrood en Morgenrood hun denkbeelden uiteenzetten. Volgens Avondrood heeft de mens geen vrije wil, maar is hij een speelbal van de natuurkrachten. Volgens Morgenrood bestaat er zelfs alleen maar materie; alle verschijnselen zijn te verklaren door natuurwetten en de rest is flauwekul. Dag is het met beiden oneens. Hij ziet overal in de natuur één groot plan, wat duidt op de aanwezigheid van een redelijk bewustzijn. Dag noemt dit God. De broeders worden het niet eens, maar over één ding bestaat geen verschil van mening: de enige kans op vooruitgang ligt in een onbevooroordeelde bestudering van de natuur. | |
[pagina 56]
| |
Zoals gezegd, is L&SB alleen op het eerste gezicht een reisverslag. Want wat zijn dat voor merkwaardige broeders die zich, al filosoferend over zaken als vergankelijkheid en Wereldziel, een pad banen door het Javaanse oerwoud? En vanwaar die vreemde namen? Het boek blijkt bij nader inzien veeleer een pamflet te zijn, waarin het reisverslag dient als de kapstok waaraan Broeder Dag zijn vrijgevochten denkbeelden kan ophangen. Want het gaat in het boek vooral om wat hij te melden heeft. Hij is de verteller en staat voor de verlichting. Broeder Nacht is dwalende in de duisternis met zijn onwetenschappelijke geloof in wonderen en Goddelijke Openbaring. Morgenrood en Avondrood hebben weliswaar aan de waarheid geroken, maar verblijven toch nog in de schemering. | |
Dags blijde boodschapHoewel Dag het hele boek door opmerkingen maakt over religie en ethiek, heeft Junghuhn ook geprobeerd zijn ideeën in een ordelijke samenhang te presenteren. De toespraak die Broeder Dag houdt voor de Javanen van het dorpje Gnoerag bestaat uit vijfentwintig stellingen die min of meer logisch uit elkaar voortvloeien. Belangrijkste uitgangspunt is voor hem dat God niet passief boven de natuur staat, maar dat Hij de bezielende oerkracht in de natuur is. Hij is de actieve oerkracht die steeds de natuurwetten in stand houdt. Vandaar dat Broeder Dag alle verschijnselen in de natuur beziet in het licht van de eenheid: Alle planten en dieren zijn geschapen naar een gelijkvormig type, naar één plan, dat de gansche schepping is gevolgd. Ja, door alle tijdperken der aardvorming, door alle elkander gevolgde, onderscheiden formatiën, kan men, in de fossiele fauna's en flora's, aanvangende met het overgangsgebergte en voortgaande tot aan de hedendaagsche schepping, dezelfde harmonische wet bespeuren. [p. 96] Het is nu ook begrijpelijk, waarom Junghuhn zijn ideeën in de vorm van een reisverslag presenteert. Een tocht door de natuur is voor hem een religieuze ervaring. Het is voor hem wat Gods Woord is voor de ouderling. Niet door de Bijbel, maar door bestudering van de natuur moeten we God leren kennen. Dags zedenleer is dan ook volledig gebaseerd op natuurlijke principes. Zij bevat richtlijnen voor de opvoeding van kinderen, de zorg voor het lichaam en hygiëne, maar ook fundamentele kritiek op het christen- | |
[pagina 57]
| |
dom. Een voorbeeld daarvan is zijn opvatting over christelijke naastenliefde: Dit klinkt alles zeer verheven, goddelijk en is wellicht ook zeer gepast voor een hemel, waarin alleen engelen wonen. Als eerlijk man kan ik echter dengene, die niet verbrand of gekruisigd wil worden, niet aanraden, deze leer in de maatschappij waarin wij leven, op te volgen. [p. 21] Het is een onnatuurlijk voorschrift en strijdig met de zucht tot zelfbehoud. Hetzelfde geldt voor de christelijke onderdrukking van de seksualiteit, die strijdig is met de natuurlijke drang tot instandhouding van de soort. Het feit dat deze voorschriften in de praktijk niet nageleefd kunnen worden, heeft ertoe geleid dat het huichelen de christen tot een tweede natuur geworden is. Bovendien ondermijnt het christendom de kritische zin van haar volgelingen, door ze onwaarschijnlijke leerstellingen in te prenten, zoals bijvoorbeeld het geloof in wonderen, een rechtstreekse Goddelijke Openbaring en de leer van de drie-eenheid. Kortom, de Christelijke Zedenleer stompte de mensen juist af, in plaats van ze op een hoger zedelijk plan te brengen.
Junghuhn denkt dan ook heel somber over de Europese beschaving: Wend uw blikken om u heen! Sla Europa gade! Wat ziet ge? Ellende, armoede, hongersnood; gevangenissen en andere dergelijke strafinrichtingen opgepropt met misdadigers; slavenhandel, die onder bescherming van Christelijke wetten sedert eeuwen wordt gedreven; diefstal, moord - ontevredenheid, door de volken gevoed jegens hun regeerders, bloedige omwentelingen, vrees der heerschers voor hun volken, - oorlog! - schepen en vestingen laat men in de lucht springen en duizenden menschen vallen in één enkelen oogenblik als een offer des doods, hier ontwaart gij wederzijdsch wantrouwen, haat tusschen de onderscheidene Christensekten, ginds aanmatiging der priesters, kuiperijen der Jezuïten, van godsdienst vindt gij buiten de kerken zelfs geen spoor, in de kerken veel huichelarij en schijnheiligheid. [pp. 14/15] Ook ziet hij een aantal sociale problemen, zoals het vermoorden van ongewenste kinderen, overbevolking en pauperisme, gebrek aan hy- | |
[pagina 58]
| |
giëne en alcoholisme. Uit eigen ervaring weet hij dat de zogenaamde godsdienstvrijheid ook niet meer is dan een wassen neus. Hij laat de Imam van Gnoerag dan ook de treurige conclusie trekken: Waarde heer Dag, thans zie ik duidelijk in, hoe ginds in de Christenlanden, niet alles goud is wat er blinkt, en dat uw Europeesche maatschappij zeer veel ongezonde, bedorven bestanddeelen in haar boezem bevat, die zich aan mijn oog voordoen als een huis dat door Rajabs [termieten] is ondermijnd en aangetast [...] bij den eersten den besten storm of de eerste aardbeving moet het gansche gebouw instorten. [pp. 156/157] Veel positiever denkt Broeder Dag over de Javanen en hun beschaving. Ze zijn voor hem een onbedorven natuurvolk, dat in zedelijk opzicht hoger staat dan de Europeanen. Zo wordt in het boek opgemerkt: Ik vraag u: is het niet onzinnig, dat men de Javanen iets wil leeren, wat zij reeds uit zichzelven doen, ja, wat zij beschouwen als iets wat niet geleerd behoeft te worden, omdat iedereen dit vanzelf verstaat, namelijk, elkander lief te hebben en elkander te helpen; en is het niet beschamend voor ons, indien wij hun dit leeren moeten, terwijl zij toch iederen dag met eigen oogen kunnen zien, dat de groote meerderheid onder de Christenen het volstrekt niet, of althans in veel geringer mate doet, dan zij, Javanen zelven? [p. 286] Dag ziet hun goede eigenschappen, hij noemt bijvoorbeeld gastvrijheid, mensenliefde, natuurlijke waardigheid en filosofische berusting, als bewijzen voor zijn stelling dat het christendom een overbodige leer is. Het is, trouwens, typerend voor de eenheidsfilosoof Junghuhn, dat hij een direct verband legt tussen het karakter van de Javanen en de natuur waarin zij leven. Dit maakt zijn houding wat ambivalent, als hij slechte eigenschappen van de Javaan moet constateren. Zo begrijpt hij aan de ene kant best dat de Javaan geneigd is tot luiheid. Hij leeft immers in Junghuhns ogen in het aardse paradijs. De natuur is groots, schitterend en vooral vruchtbaar. ‘En toch’, vervolgt hij dan: En toch scheen hun lot mij niet begeerenswaardig. Hoe minder behoeften des te geringer zorg, het is waar. Waar echter weinig wordt geleden, daar geniet men ook weinig vreugde; en hoe talrijker de behoeften des menschen zijn, hoe hoger de trap van | |
[pagina 59]
| |
ontwikkeling is, dien hij heeft bereikt, des te menigvuldiger zal het genot wezen, dat het leven hem kan verschaffen. [p. 198] Ook de Javaanse onverschilligheid voor geld is voor Junghuhn moeilijk te verteren. Want het is deze onverschilligheid, waardoor hij steeds weer in de jungle vast komt te zitten zonder koelies.
Het hierboven geschetste beeld van de Javaan, vindt zijn weerslag in Junghuhns koloniaal politieke opvattingen. Ondanks zijn afkeer van de Europese beschaving en zijn achting voor de Javaan, staan de koloniale verhoudingen in L&SB niet ter discussie. Hij ziet die verhoudingen als een soort symbiose, om in zijn natuurkundige terminologie te blijven. De Europeaan profiteert van de technische, economische, administratieve en educatieve ontwikkeling van de Europeaan. Door het goede Europese voorbeeld, moeten zij ook de vreugden van een arbeidzaam leven leren inzien. Junghuhn is fel tegen afschaffing van het cultuurstelsel ten gunste van een stelsel van vrije arbeid, waarbij de Javaan arbeid zou verrichten in ruil voor loon. Dit laatste werd in die dagen vurig bepleit door liberale en christelijke politici. Volgens Junghuhn zou de Javaanse onverschilligheid voor geld invoering van dit stelsel echter onmogelijk maken. Junghuhn verdedigt zelfs de despotieke manier waarop de Javaanse hoofden vaak met hun onderdanen omgaan. Hij redeneert namelijk als volgt: de natuur is hiërarchisch, de Javanen zijn een natuurvolk, zij moeten dus hiërarchisch bestuurd worden. De invoering van het christendom op Java, tenslotte, moet volgens hem onmiddellijk worden stopgezet. Niet alleen omdat de leer als zodanig niet deugt, maar ook omdat christelijke naastenliefde en koloniale overheersing niet met elkaar in overeenstemming zijn te brengen. De Javanen zullen, anders dan de Europeanen, geen genoegen nemen met de kloof die gaapt tussen christelijke theorie en praktijk. | |
De receptieTot zover de ideeën die Junghuhn in L&SB heeft verwerkt. Voor we nu naar de receptie van het boek over kunnen gaan, moeten we even stilstaan bij de drukgeschiedenis. L&SB verscheen namelijk niet in één keer, maar in drie afleveringen. Het eerste deel (pp. 1-60) verscheen in de laatste week van april van het jaar 1854 in Leiden, bij de uitgever Hazenberg. Onder druk van de publieke opinie besluit deze van verdere uitgave af te zien. In augustus | |
[pagina 60]
| |
1854 verschijnt het tweede deel (pp. 61-202) bij F. Günst in Amsterdam, die de uitgave van Hazenberg heeft overgenomen. Günst was een radicale vrijdenker en een berucht jezuïetenhater. Uitgaven van zijn hand waren bij voorbaat verdacht. Begin 1855 verschijnt het derde deel (pp. 203-422), nog steeds bij F. Günst. Er zijn in totaal zes herdrukken verschenen, respectievelijk in 1855, 1862, 1866, 1867, nogmaals in 1867 en tenslotte in 1885. De uitgave van 1885 verschijnt bij C.L. Brinkman in Amsterdam. Als we nu de reacties op L&SB ten tijde van verschijnen, dat wil zeggen de periode van 1854 tot en met 1856, bekijken, vallen drie dingen op. In de eerste plaats dat er betrekkelijk weinig gereageerd is op L&SB. Vooral als je bedenkt dat het boek in drie afleveringen verscheen, is het aantal van slechts negen reacties teleurstellend. Ik heb vier literaire besprekingen gevonden in de literaire tijdschriften: De Recensent, De Tijdspiegel, Het Leeskabinet en De Morgenster.Ga naar eind4 Verder wordt L&SB besproken in vier gewone nieuwsbladen: De Grondwet, De Indiër, De Tijd en De Nederlander.Ga naar eind5 Al deze reacties hebben uitsluitend betrekking op de eerste aflevering van L&SB. De negende reactie uit deze periode is een brochure van 54 pagina's; in 1856 geschreven door de predikant te Batavia J.F.G. Brumund en getiteld: Eenige opmerkingen over Licht- en schaduwbeelden van de gebroeders Dag en Nacht.Ga naar eind6 En daarmee komen we op het tweede opvallende punt, eigenlijk in tegenspraak met het eerste, en dat is de ontzettende heisa die over L&SB gemaakt wordt. De weinige reacties die er zijn, zijn zeer fel, zeer negatief en ook zeer veelzeggend. Alles wijst erop dat, ondanks een poging tot doodzwijgen, L&SB insloeg als een bom. Brumund schrijft aan het begin van zijn brochure: Onlangs zeide mij iemand: tot op heden is de bestrijding en verwerping des Christendoms, vervat in de Licht- en schaduwbeelden, nog niet weerlegd; wel een bewijs dat dit, zoo niet onmogelijk, althans zeer moeijelijk moet zijn. Een ander verzekerde mij, dat geene brochure in de laatste jaren, zoo algemeen over Java verspreid en gelezen was als die, ja, dat velen daardoor in hunne bestrijding des Christendoms versterkt waren en anderen wederom, er twijfelaars door geworden, niet meer wisten wat ze gelooven moesten. Brumund schrijft vervolgens dat hij L&SB het liefst zou negeren, omdat hij ervan walgt, maar dat dit soort reacties hem ertoe dwingen de pen op te nemen. Ook aan de andere reacties kun je merken hoeveel stof het boek deed opwaaien. De Grondwet schrijft: | |
[pagina 61]
| |
Nog nimmer is, zoo ver wij althans weten, in onze taal op zoo radicale wijs en zoo onverbloemd de grondslag waarop het Christendom rust aangevallen, als hier in eenige bladzijden geschiedt. Ook de reacties in de nieuwsbladen duiden op het belang van L&SB. Het zijn er slechts vier, maar drie ervan zijn voorpagina-artikelen. Verder wil ik nog noemen: de succesvolle pogingen om uitgever Hazenberg ertoe te bewegen af te zien van uitgave van de tweede aflevering en de oprichting van het vrijdenkerstijdschrift De Dageraad. Een tijdschrift dat sterk geïnspireerd werd door L&SB. De beginselverklaring in de eerste aflevering is een letterlijke weergave van de vijfentwintig stellingen van ‘Het evangelie van Broeder Dag’. Het derde opvallende punt is dat de reacties op L&SB, inhoudelijk gezien, nauwelijks hout snijden. De meeste recensenten struikelen over Junghuhns onvriendelijke kijk op het christendom, en hebben daarna weinig oog meer voor wat het boek nog meer te bieden heeft. Niemand gaat een filosofische discussie aan, of probeert de ideeën achter Dags evangelie te ontzenuwen; wat toch de beste manier zou zijn om het christendom te verdedigen. Men komt niet verder dan dooddoeners en cirkelredeneringen. Junghuhn vecht de autoriteit van de Bijbel aan, door de natuur als uitgangspunt voor zijn religie te nemen. Zijn ‘weerleggers’, zoals met name Brumund, stellen daar dan tegenover dat de Bijbel die vrijheid niet toestaat. Als Junghuhn kritiek heeft op het gedrag van de christenen, dan stelt men dat hij altijd de verkeerde christenen heeft ontmoet. Als Junghuhn zegt dat sommige leerstellingen in de Bijbel in strijd zijn met de redelijkheid, dan zegt men dat hij de Bijbel niet begrijpt. Het lijkt wel alsof het er bij de recensenten niet in wil dat iemand die goed op de hoogte is, toch zo kritisch en spotlustig kan schrijven over wat hen zo dierbaar is. Een andere reactie is dat men Junghuhns bedoelingen verdacht maakt. Dit wordt vooral gedaan in de drie voorpagina-artikelen in De Grondwet, De Tijd en De Indiër. Junghuhns afwijzing van het christendom - aldus deze weerleggers - is niet oprecht, maar wordt ingegeven door politieke bijbedoelingen. De schrijver van L&SB heeft er persoonlijk belang bij dat de politieke verhoudingen in Indië blijven zoals ze zijn. Om dit eigenbelang te verdedigen is hij zelfs bereid het christendom te verloochenen. Dit is een inventieve reactie, want Junghuhn is inderdaad tegen politieke hervormingen in Indië. Toch leert analyse van L&SB dat zijn bezwaren tegen het christendom fundamenteel zijn, en niet worden ingegeven door opportunisme. | |
[pagina 62]
| |
Behalve deze inhoudelijke bezwaren tegen de morele strekking van L&SB, hebben de recensenten nog als bezwaar dat het boek anoniem verscheen. Het tijdschrift De Recensent zegt hierover: De schrijver van de hierboven vermelde Licht- en schaduwbeelden heeft zich niet genoemd. Dat verheugt mij om zijnentwil, want ik wil er een blijk in zien, dat hij zich althans nog schaamt, om bekend te staan als de verdediger der gevoelens, die hij zich helaas! niet geschaamd heeft door den druk te verspreiden. Tenslotte is het een algemene klacht van de critici, dat de titel misleidend is. Dit verwijt is niet helemaal terecht. Hetgeen in de titel beloofd wordt is wel degelijk in het boek terug te vinden. Toch is de verontwaardiging wel te begrijpen. Men was gewend aan heel andere geluiden uit Indië: fraaie reisbeschrijvingen, didactische taferelen, en dat alles, als het even kon, met een positieve strekking. Dit soort literatuur vond zeer gretig aftrek. De beschrijvingen van de exotische natuur, de spannende avonturen en het vreemde Javaanse volk vormden intrigerende leesstof. De Morgenster schrijft dan ook: Voor wie belang stelt in dat gene wat het heerlijke eiland betreft, waarop nog Neêrlands ‘schoonste hope rust’; voor wie met deelneming in zijn bevolking, het oog slaat op het rijke Java, kan niets belangrijker zijn dan in eenige Licht- en schaduwbeelden uit de binnenlanden het meer en meer te leeren kennen. Je kunt je de ontgoocheling van de lezers voorstellen als blijkt dat L&SB helemaal niet zo'n vrijblijvend, informatief boekje is. Alles overziend komen we tot de conclusie dat de reacties in de jaren 1854 tot en met 1856 emotioneel en weinig doordacht zijn. Dat Junghuhn zelf ook niet onder de indruk was van het niveau van zijn recensenten, blijkt uit een laatdunkende ‘verklaring’ die hij aan het eind van de tweede aflevering laat verschijnen. Hierin schampert hij wat op zijn ‘weerleggers’ en eindigt dan met de uitdaging toch eindelijk eens ter zake te komen: ‘Noemt u Nacht en wederlegt (indien gij kunt) de leerstellingen van Dag.’ | |
‘Goede wijn behoeft geen krans’Na deze korte, maar hevige uitwisseling van vijandigheden over en weer, blijft het dertig jaar stil rond L&SB. De tweede en derde aflevering | |
[pagina 63]
| |
blijven onbesproken, er verschijnen zes herdrukken van het boek en Junghuhn overlijdt op 24 april 1864 te Lembang op Java. Pas in 1885, naar aanleiding van de zevende druk, wordt er weer over L&SB geschreven. Er verschijnen maar liefst vijf recensies van het boek. Alle vijf zéér positief. Junghuhns kritiek op het christendom geeft nauwelijks nog aanstoot. Men heeft oog gekregen voor wat het boek nog meer te bieden heeft, zoals: land- en volkenkundige informatie, het beeld van de tijd dat erin gegeven wordt en Junghuhns alternatief voor de starre christelijke dogmatiek. ‘Goede wijn behoeft geen krans’ heet het nu in Het LeeskabinetGa naar eind7 en ook Het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië geeft schoorvoetend een reactie: Onze geheele koloniale literatuur bezit geen wederga van dit zeer opmerkelijke gewrocht, waarin vraagstukken van de hoogste orde besproken worden, onder bekooring van schier onnavolgbare schetsen uit het tropische natuurleven. Opmerkelijk is ook de literaire plaats die Flanor, recensent bij de Nederlandsche Spectator,Ga naar eind8 aan L&SB geeft. Hij aarzelt niet het te vergelijken met de Max Havelaar: Alsof de wijsheid altijd uit het Oosten moest komen om in het Westen tot rijpheid en toepassing te geraken, dus ook nu. Het boek was, in Java geboren, een Johannes de Voorganger van de machtigen Havelaar. Hier noemt Flanor, volgens mij, de belangrijkste oorzaak van de plotselinge herwaardering van L&SB. Max Havelaar heeft de bakens van de tolerantie zó verzet, dat L&SB eindelijk acceptabel geworden is. Ook het voortschrijden van de natuurwetenschap zal een rol gespeeld hebben. Met name de verschijning van Darwins Origin of species deed veel van Junghuhns tegenstanders de das om. Ik wil, tenslotte, nog iets zeggen over de vergelijking die Flanor maakt tussen Junghuhn en Multatuli. Die vergelijking ligt inderdaad voor de hand. Bij beiden zien we idealisme, zendingsdrang, tegendraadsheid en een voorliefde voor satire en karikatuur. Toch is er ook een belangrijk verschil: sociale bewogenheid met de Javaan is Junghuhn volkomen vreemd. Een ander verschil is dat ik L&SB nooit tot de grote literatuur zou willen rekenen; daarvoor is het verhaal te zwak en doen Junghuhns | |
[pagina 64]
| |
moreel-didactische bedoelingen teveel afbreuk aan de leesbaarheid. Wèl wil ik verdedigen dat L&SB een belangrijk boek is door de voor die tijd zeer gedurfde en onconventionele boodschap ervan. Junghuhn is zeker geslaagd in zijn opzet de knuppel in het hoenderhok van het gezapige, schijnheilige burgermansfatsoen te gooien.
Peter Sep studeerde Nederlands aan de Rijksuniversiteit te Leiden, waar hij in juli 1986 afstudeerde met een onderzoek naar de receptie van Licht- en schaduwbeelden van F.W. Junghuhn. Hij is momenteel werkzaam bij politiek en cultureel centrum De Balie in Amsterdam. |
|