Indische Letteren. Jaargang 2
(1987)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]
Van de eerste tot de laatste etappe
| |
[pagina 2]
| |
Een kaart van Zuid-Celebes van rond de eeuwwisseling - ‘een geweldige landtong met vele rijken en rijkjes’
| |
[pagina 3]
| |
rond twee figuren - de Toewan Petoro - een jonge Nederlandse bestuursambtenaar, waarin ongetwijfeld zeer veel van Friedericy zelf zit, en zijn Indonesische tegenhanger, de bestuursassistent (dus aanzienlijk lager in rang) Toewan Anwar. Het is dat tweetal dat telkens antwoord moet geven - anticiperen is een beter woord - op allerlei gebeurtenissen, zoals daar zijn: een dreigende communistische opstand, een bloedwraak, een frauderende ambtenaar. Ook De raadsman wordt in Nederland door de kritiek goed ontvangen. Heel lovend zelfs! De naam van Friedericy als belangrijk auteur van de Indisch-Nederlandse letterkunde lijkt hiermee te zijn gevestigd. In 1961 - Friedericy overlijdt in 1962 - verschijnt zijn laatste boek De eerste etappe. Het is een verzameling authentieke brieffragmenten uit de eerste jaren van zijn bestuurstijd. Brieven aan ouders en vrienden, wat bijgewerkt en geredigeerd om wille van de duidelijkheid. Nieuwenhuys schrijft in zijn inleiding op het Verzameld werk over die brieven van De eerste etappe: ‘Ze waren brief en dagboek tegelijk. Ze hadden een persoonlijk adres en tegelijk waren ze verslag’ (VW, p. 7). De ontvangst van het boek, vooral gezien in het licht van de lovende kritieken op De raadsman valt tegen. Maar gezegd moet worden dat deze authentieke brieven beslist niet authentieker overkomen dan de literaire wereld van Vorsten, vissers en boeren of De raadsman. Zoals zo vaak moet de authenticiteit het afleggen tegen de verbeelding. | |
Toewan Anwar - de held van het verhaalIn deze korte beschouwing wil ik vooral De raadsman centraal stellen. Het werd door veel critici als ‘een klein meesterwerk’ bestempeld en neemt - ook binnen het gehele werk - een bijzondere plaats in. Nieuwenhuys spreekt van ‘een revanche op De laatste generaal’ en schrijft verder onder meer: ‘De zinnen zijn compacter geworden en korter, de formulering soberder, ook de toon is veranderd’ (VW, p. 14). Tot bijna een gelijkluidende constatering komt ook die andere kenner van de Indisch-Nederlandse letterkunde, professor E. Beekman, die in Amerika een aantal vertalingen in het Engels van Indische bellettrie voorzag van werkelijk voortreffelijke inleidingen. Beekman zegt onder andere over De raadsman: ‘The entire world of Friedericy's previous work is present here, but in muted tones and scaled down in contrast with the aristocratic emphasis in The Last General - to the level of more common people.’Ga naar eind1 U hoort het: een andere - wat gedempte - toon zegt ook Beekman, èn, de wereld van Zuid-Celebes teruggebracht op het niveau van ge- | |
[pagina 4]
| |
wone mensen, in tegenstelling tot de nadruk op de aristocratie in het eerste boek. Over het verschil tussen De eerste etappe en De raadsman schreef ik destijds in Orion het volgende: In De eerste etappe rijst Friedericy uit de bladzijden op als een rechtschapen en onkreukbaar bestuurder - maar al lezend krijg ik toch die overbekende foto voor de geest van de rijzige Nederlandse bestuurder in vol ornaat met aan zijn arm - in wat voller ornaat, maar beduidend kleiner van postuur, zijn Indonesische tegenpool. En onmiddellijk vallen mij zinnen in die zo tekenend waren voor die situatie ‘de Nederlandse resident die de “oudere broer diende te zijn” van de Indonesische regent...’Ga naar eind2 Nu was er in de Buitengewesten veel minder sprake van zo'n verhouding dan op Java, maar dat laat niet onverlet dat ook in dit boek sprake is van een jonge, onervaren Nederlandse bestuursambtenaar en zijn oudere Indonesische bestuursassistent. Trouwens, Friedericy brengt die wat delicate verhouding al vrij snel in het boek ter sprake. Na een half uur zei Toewan Petoro: ‘Mijnheer Anwar, ik zou deze eerste avond al iets willen zeggen, dat voor mij van groot belang is. Kijk - ik ben jong; u bent ouder en zeer ervaren. Ik ben aangesteld als uw chef, doch wilt u mij helpen waar u kunt? Wilt u, waar u kunt, mijn leermeester zijn? Dan zal ik uw leerling zijn.’ [VW, p. 185] Misschien was die verhouding niet eens zo zeer adik-kakak maar meer een vader-zoon verhouding. In die zin heeft Friedericy zich eens tegenover Nieuwenhuys uitgelaten. (‘Meneer Anwar, Rob, was eigenlijk veel meer een vader voor me. Met mijn eigen vader heb ik nooit zo'n goed contact gehad.’) Maar los van deze confidentie blijkt uit het boek overduidelijk hoe hoog Friedericy de wijze Toewan Anwar aanslaat. Het hoofdstuk ‘Pékaieng’ begint aldus: ‘Het liep tegen het einde van het jaar en Toewan Petoro was reeds meer dan achttien maanden in Gowa. Terzijde gestaan door Toewan Anwar had hij zijn betrekking met de voornaamste leden van het Gowase vorstenhuis steeds verbeterd’ (VW, p. 220). Terzijde gestaan door Toewan Anwar - een toevoeging die in verhaaltechnische zin niet strikt nodig is maar toch met enige nadruk lijkt te zijn neergeschreven. Weer enkele bladzijden verder - nog steeds het verhaal ‘Pékaieng’ -: ‘Na dit alles aan Makassar te | |
[pagina 5]
| |
hebben gerapporteerd had Toewan Petoro - geraden door Toewan Anwar - besloten met deze op tournee te gaan en in drie weken tijds een zo groot mogelijk aantal kampongs te bezoeken’ (VW, p. 222). Weer z'n korte tussenzin die duidelijk Toewan Anwar's verdienste aanrekent. Nog een voorbeeld: ‘De onderluitenant stelde voor om eens “in die kampong” te gaan kijken. “Goed” zei Toewan Petoro, “dan nemen we Toewan Anwar mee”’ (VW, p. 226). Genoeg nu met het aanvoeren van bewijzen dat mogelijk niet eens Toewan Petoro de hoofdfiguur is van het boek, maar de wijze Toewan Anwar. Het was Greshoff die destijds schreef over De raadsman: ‘Toewan Anwar is de held van het verhaal.’ Hij is het, zegt Greshoff, ‘die een werkelijkheid van trouw, samenwerking en opbouw stelt boven nooit te verwezenlijken ficties.’Ga naar eind3 | |
De andere toonLaten we nu de aandacht eens richten op ‘die andere toon’ in De raadsman. Daarvoor moeten wij teruggaan naar dat eerste boek De laatste generaal. Het boek waarvan Beekman zegt dat het hem doet denken aan films van de Japanse regisseur Akiro Kurasawa. Vooral zijn historische films ‘De Zeven Samurai’ en ‘Kagemusha’, spelend in het feodale Japan. En inderdaad is er in De laatste generaal ook veel geweld. Veel wraak, veel bloed, veel bloedwraak, bloedschande en vooral amok. Beschreven door iemand die kennelijk gefascineerd is door die wereld vol gerucht en geweld. Misschien zou je - wat generaliserend - kunnen zeggen dat De laatste generaal desondanks geschreven is met een wat klinische en onpartijdige blik op de geschiedenis, Vorsten, vissers en boeren al veel minder, en dat De raadsman veel subjectiever en genuanceerder van toon is. Laten wij opnieuw te rade gaan bij professor Beekman. Hij sprak over ‘het terugbrengen op het niveau van meer gewone mensen’. ‘To the level of more common people’, zegt hij letterlijk, en laat er op volgen: ‘Now there is a sense of compassion rather than admiration.’ Compassion - dat is - denk ik - het sleutelwoord: compassie, begrip of mededogen, in plaats van bewondering. Friedericy is mogelijk emotioneel zo betrokken geraakt bij ‘zijn’ Boeginezen en Makassaren dat hij niet meer ‘onbevooroordeeld’ over ze kan schrijven. Dat het niet meer ‘de standen’ bij de Boeginezen en Makassaren zijn, maar de mensen zelf. Is De raadsman voor hem de ‘laatste etappe’ geworden? Een boek vol oog voor de werkelijkheid van alledag - ver uitstijgend boven de eli- | |
[pagina 6]
| |
taire wereld van de adel? Een boek waarin het sterven van een kamponghond - zo'n mager schurftig scharminkel - nog een prachtige vertelling oplevert. In een van de laatste hoofdstukken maakt Friedericy de balans op. Meer dan vier jaar in Zuid-Celebes... Wat had hij gevonden? Geen nationalisme, georganiseerd noch ongeorganiseerd. Hij had gevonden Boeginezen en Makassaren, nog steeds min of meer gegroepeerd in staten en staatjes, een feodale wereld. [VW, p. 232) U hoort het: de feodale rijken zijn geschiedenis geworden. Wat ik gevonden heb: Boeginezen en Makassaren. Gewone lieden waar de Toewan Petoro, zelf afkomstig van het Nederlandse platteland - Onstwedde en Geldrop - zich zo verwant mee voelde. Een maatschappij van vorsten, maar vooral vissers en boeren, waar dorpsoudsten en wijze mannen de dienst uitmaken. Raadsmannen in de ware zin des woords...
Joop van den Berg (1930). Journalist. Samensteller van de bloemlezingen: De keerzijde van de medaille, Onder de palmen en Indië-Indonesië in honderd gedichten. |