met kleurloze ogen in het vlakke bleekbruine gelaat, tussen houten tralies neerkeek in de modder. Ik dacht na. Ik keek in gedachten met haar mee en ontwaarde iets rossigs, iets dat rood was. Geen bloed, geen bloem. Het was een blad. Een groot blad dat mij herinnerde aan herfstige wingerd. Ik vroeg er Bernhard naar.
‘Ein Blatt? Nein, ich entsinne mich nichts davon, nur die Dame.’
Twee weken na die vraag belde ik met een oude tante en we spraken over het spelen in ons Indisch verleden onder de kanariboom op het voorerf. Dat bracht haar op de kenari, op de kemiri en andere Indische noten. Ineens viel ik haar in de rede: ‘Dat laatste, wat was dat?’
‘Een ketapang’, zei ze.
‘Hoe ziet die eruit?’, vroeg ik snel.
‘Van binnen een spoelvormige smalle noot met een bruin dun huidje en de witte noot als een knop, laagje om laagje heen.’
‘En eens per jaar verliezen ze blad’, zei ik.
‘Ja rood’, zei mijn tante.
De ketapangbomen stonden in het hart van het kamp in Kandangan en namen het licht weg. In de regentijd was het er somber. De vruchten hebben de vorm en grootte van een ei. Het paarse vruchtvlees van de bastige schil is zoetig en de noot bereikt men door het sappige omhulsel stuk te slaan met een steen. Ik zag de paarsige vlekken en schillen met de crèmekleurige bastresten en wist weer de smaak. Ik herinnerde me ineens dat we van de noten een soort van smeersel, een bruinige brei maakten die op een brokje rijstmeelbrood gesmeerd bij verjaardagen als tractatie gold. Maar waarom herinnerde ik mij dat het violet aangevreten was?
‘Weet je ook’, vroeg ik Henk, toen twaalf jaar oud, even ouderloos als ik, ‘weet je ook iets van de ketapangs?’
‘Ja, die ketapangs’, zei Henk. ‘We zochten ze in het donker en telkens wanneer er een viel renden we erheen. Het was nogal smerig met die modder.’
‘Waarom in het donker?’
‘Overdag vielen ze soms ook wel, maar in het donker kwamen de kalongs’, zei Henk. En ineens wist ik het weer. Ik hoorde hoe de reuzevleermuizen hoog boven ons in het zwarte bladerdak vochten en krijsten. Telkens ritselden de noten neer en ploften in de modder. Ze ploften ook op het atappen keukendak en rolden eraf. De lucht was asgrauw, werd later zwart. Ik hoorde de haastige kinderen zich voortreppen, schreeuwen en kibbelen. Ik zag ook ineens de lampjes bewegen, kleine oliepitten, in het licht waarvan de aangevreten vruchten paars opglommen uit de kleffe modder.