Indische Letteren. Jaargang 1
(1986)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Daum contra de dubbele moraal
| |
[pagina 14]
| |
P.A. Daum in 1888, toen hij in Batavia werkte (fotograaf. Koene & Co., Batavia)
| |
[pagina 15]
| |
traceren, kunnen we ons een samenvattend beeld vormen van zijn levensbeschouwing. Het meest onbevangen en open over wat hem bezighield uitte Daum zich overigens in Het Indisch Vaderland waarvan hij - vanaf 1 januari 1883 - hoofdredacteur èn eigenaar was. Wat ons bij doorlezing van Daums talrijke artikelen met hun breed scala van onderwerpen direct treft, is zijn eruditie, zijn belezenheid en intense belangstelling voor maatschappelijke verschijnselen. En niet minder valt het ons op, dat de door hem geformuleerde opvattingen over mens en maatschappij voortkwamen uit een scherp omlijnde levensovertuiging. ‘Verlichting’, ‘beschaving’, ‘wetenschap’ en ‘vooruitgang’, het zijn begrippen die we, in hun onderlinge samenhang, steeds weer bij Daum genoemd en uitgewerkt vinden en die al direct verraden waar Daum levensbeschouwelijk zijn thuis had gevonden. Hij was een ‘verlicht’ liberaal, een man voor wie ‘vrijheid’ onder heerschappij van de ratio het leidend levensbeginsel was. Zijn intellectuele vorming had hij te danken aan rationalisten als Kant, Voltaire, Lessing en de positivist Herbert Spencer. Maar meer nog dan de genoemden is het Multatuli geweest, die een beslissende invloed heeft uitgeoefend op zijn geesteshouding. Multatuli, zo schrijft hij over zijn invloed in het algemeen, heeft ‘het Nederlandsche volk - voor zoover het leest - lezen geleerd en bovendien vergelijken, overdenken, oordeelen, schiften. Voor al die Woutertjes Pietersen, die groot werden in een atmosfeer van Nederlandsche Pennewipperij, was hij de dokter Holsma, die de kiemen legde tot zelfstandig nadenken en onderzoeken.’Ga naar eind3. Kennis van de werkelijkheid was binnen Daums levensvisie uitgangspunt en doel. Vermeerdering van die kennis door nimmer aflatende studie en onderzoek vormde in zijn ogen de basis van het streven naar waarheid. In dat licht zag hij ook de taak van de journalistiek. Naar zijn mening had zij behalve als nieuwsmedium een rol te vervullen ten dienste van de maatschappelijke ontwikkeling. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat Daum in zijn krant regelmatig ingaat op vraagstukken van algemeen maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard. Boeiend zijn die stukken vooral, omdat hij zich daarin wat zijn eigen opvattingen betreft zo onomwonden uitspreekt. Verstandelijke, tot kennis en inzicht leidende, ontwikkeling betekende voor hem de bevrijding uit het keurslijf van tradities en taboes en vormde als zodanig de voorwaarde voor de maatschappelijke vooruitgang en het geluk van de mensheid. Het is vanuit dit op ‘verlichting’ stoelende vooruitgangsgeloof dat Daum zijn standpunten formuleert. Hij schrijft ook geen woord te veel, wanneer hij, een lans brekend voor hoger onderwijs in Indië, verklaart dat ‘men ons steeds in de voorste gelederen [zal] | |
[pagina 16]
| |
kunnen vinden van hen, die strijden voor ontwikkeling en beschaving.’Ga naar eind4. Als Indisch journalist bevond hij zich inderdaad in de voorhoede van een kleine intellectuele elite die, zich verzettend tegen traditionalisme en vooroordeel, niet schroomde uit te komen voor haar verlichtingsdenkbeelden. Gemeengoed waren die denkbeelden nog allerminst in de Europese gemeenschap in Indië. Naar aanleiding van het in Soerabaja zo veel weerstanden oproepende optreden van de militante Mina Kruseman constateert De Locomotief in 1879: ‘Deze kolonie is, ten opzichte van de groote vraagstukken welke Europa beroeren [...] nog geheel dood.’Ga naar eind5. En twintig jaar later nog spreekt de bekende Bataviase criticus Otto Knaap over ‘dit land van primaire beschaving’!Ga naar eind6.
Een pleidooi voor meer en beter onderwijs in de koloniën is een regelmatig terugkerend thema in Daums beschouwingen. Al speelt ook de ‘verheffing’ van de inheemse bevolking daarin een rol, als koloniaal zag hij haar toch in een ander perspectief dan de intellectuele ontwikkeling van zijn rasgenoten. Wat dit laatste betreft waren het in het bijzonder de rechten van de vrouw die hem ter harte gingen. De omstandigheid bijvoorbeeld dat meisjes in Indië geen middelbaar onderwijs konden volgen, was in zijn ogen een onduldbare achterstelling. Zij missen, aldus Daum, daardoor de mogelijkheid zich een volwaardige maatschappelijke positie te verwerven. En in het huwelijk, zo oordeelt hij, kunnen zij niet de gelijkwaardige partners zijn van hun mannen en schieten zij te kort in de opvoeding van hun kinderen. De meisjes trouwen bovendien vaak veel te jong, doordat hun ouders hun kroost voor de toekomst ‘geborgen’ wensen te zien. Teleurstellingen zijn dikwijls het gevolg. Het is volgens hem dan ook niet verwonderlijk dat ‘waar het huwelijk op zulke slechte grondslagen rust, het aantal echtscheidingen in verhouding tot de aldaar gesloten huwelijken, verbazend groot is.’Ga naar eind7. Slechts goed onderwijs kan verandering brengen in de toestand van ‘totale afhankelijkheid der vrouw in de Indische maatschappij’.Ga naar eind8. Over de emancipatie van de vrouw heeft Daum zich bij herhaling uitgesproken. Hij doet dat bijvoorbeeld in een kritiek op het sociaal conservatisme van de schrijver en essayist Busken Huet. Huet, zo schrijft Daum, moge dan ‘weinig bespeuren van de werking der emancipatiebegrippen en [...] het geraden oordeelen de geheele beweging als een modedwaasheid van zich af te werpen, dat alles belet niet dat de ideeën voortwerken en elk nieuw geslacht meer vrouwen oplevert, die protesteeren tegen de plaats der vrouw in de maatschappij aangewezen. Dat daarbij in uitersten wordt vervallen, betwisten wij niet. De schuld daarvoor zoeken wij bij hen, die, gelijk de heer Busken Huët, voor een in | |
[pagina 17]
| |
principe rechtvaardige sociale zaak, slechts dooddoeners over hebben. Wanneer wij, eigengemaakte heeren der schepping, ons niet verscholen achter onze gramheid en wat minder het wapen van den spot hanteerden, maar daarentegen redelijk en welwillend verkozen te zijn, wij zouden den emancipatie-stroom reeds lang in een goede bedding hebben geleid [...].’Ga naar eind9. Het is een opmerkelijk standpunt, verdedigd in een Indië waar de ‘Vrouwen quaestie’ nog nauwelijks aandacht kreeg. Daum hoorde dan ook tot de eersten die zich in de koloniën hebben ingezet voor de emancipatie van de vrouw daar. Sprekend over de in Indië alleen voor jongens toegankelijke onderwijsinstellingen, schrijft hij: ‘Men stelle alles open voor de vrouw; Alles!’Ga naar eind10. Zo ver was het nog lang niet. Wèl werd in 1884 in Batavia de eerste meisjes-H.B.S. geopend en werd het jaar daarop in Semarang een particuliere cursus voor middelbaar onderwijs voor meisjes opgericht. Daums oudste, inmiddels 15 jaar geworden, dochter Maria behoorde tot de eerste leerlingen.
Van Daum als journalist naar Daum als schrijver van Uit de suiker in de tabak. De roman werd tussen december 1883 en juli 1884 als feuilleton afgedrukt in Daums eigen krant, Het Indisch Vaderland. In 1885 verscheen hij in boekvorm.Ga naar eind11. Uit de suiker in de tabak is een boek geschreven volgens het ‘naturalistische’ concept, dat wil zeggen geschreven vanuit een opvatting van literatuur die de observatie en de zo objectief en natuurgetrouw mogelijke registratie van de werkelijkheid als primaire doelstelling zag. Alleen al gezien vanuit literair-historisch standpunt is Uit de suiker in de tabak een belangwekkend boek. Zo zijn er bijvoorbeeld allerlei redenen om het te beschouwen als de eerste naturalistische roman binnen de Nederlandse letterkunde. Het boek is, zoals ik elders hoop aan te tonen, waarschijnlijk eveneens de eerste Nederlandse ‘ik’-roman met een negatieve held. Die ‘ik’ is James van Tuyll die terugblikt op zijn levensloop vanaf het ogenblik dat hij als jongeman in Indië kwam, totdat hij zich, een dertigtal jaar later, geconfronteerd ziet met de brokstukken van een mislukt bestaan. Uit zijn leven geef ik enkele hoofdmomenten: James, een gesjeesde student, is door zijn vader naar de koloniën gestuurd en wordt daar opgevangen door zijn oom Willem en diens echtgenote. Zijn carrière beginnend ‘in de suiker’ komt hij onder andere te werken op de onderneming van de graag filosoferende en relativerende Drossaarts die samenleeft met een concubine, een njai. Na een jaar of vijf ontmoet James Hélène Sanders, dochter van een planter, en trouwt met haar. Ongeveer tegelijkertijd wordt hij eigenaar van het bedrijf van Drossaarts die ‘in de tabak’ is gegaan. | |
[pagina 18]
| |
Titelpagina van de eerste druk van Maurits' Uit de suiker in de tabak
| |
[pagina 19]
| |
James en Hélène kunnen het de eerste jaren redelijk met elkaar vinden, maar daarna verkoelt hun verhouding geleidelijk. Hélène, die hogere financiële eisen gaat stellen, speelt een belangrijke rol bij James' besluit het in de meer winstgevende tabak te proberen. Hij associeert zich met de planter Koorders bij wiens gezin hij en Hélène intrekken. Vanaf dat ogenblik worden de breuken in hun huwelijk duidelijk zichtbaar. James zoekt buitenechtelijk vertier in de desa, maar vindt tegelijk dat zijn vrouw te familiair omgaat met Koorders. In de tabak wordt intussen goed geld verdiend. De familie Koorders gaat met verlof en na hun terugkeer is het de beurt aan James en Hélène om Europa te bezoeken. In Parijs, het doel van hun reis, geven zij enorme bedragen uit. Belachelijk voor de buitenwereld en verachtelijk in de ogen van zijn vrouw maakt James zich door zich te laten oplichten door een Franse familie waarvan de dochter hem tot lokaas heeft gediend. Met deze gebeurtenis is het gedaan met hun huwelijk. Berichten over ernstige tegenslag doen hen overijld terugkeren naar Indië waar hun wegen definitief uiteengaan: Hélène reist door naar familie en James gaat terug naar zijn onderneming die bijna failliet blijkt te zijn. James gaat uit de tabak, aanvaardt een betrekking als administrateur en trekt zich, in alle opzichten gedesillusioneerd, ver weg in het binnenland terug. Zijn neef Charltje, die het een en ander aan James te danken heeft, geeft hem zijn njai ten geschenke.
In Daums literaire werk wordt groot belang toegekend aan de Indische omgeving als een de personages determinerende en de intrige sturende factor. Uit de suiker in de tabak is daarvan het eerste voorbeeld. De titel geeft trouwens al een duidelijke indicatie: hij verwijst naar de wereld van de Indische cultures en geeft daarmee het kader aan, waarbinnen de ten tonele gevoerde personages hun rol vervullen. Hoe hun leven in die wereld in grote lijnen verloopt en vooral ook waarop dat bestaan zich richt, weerspiegelt zich in de in de roman gegeven motieven. In Uit de suiker in de tabak vinden we drie verhaalmotieven. Twee ervan liggen als het ware in elkaars verlengde. Het zijn Van Tuylls carrière als planter èn diens jacht op fortuin. Ze komen hier slechts zijdelings ter sprake. Ik wil hier vooral spreken over het derde, en verreweg belangrijkste, verhaalmotief: dat van het huwelijk tussen James en Hélène. Hun verbintenis vloeit niet voort uit een overwogen partnerkeus, maar is vooral het gevolg van toevallige omstandigheden: hij, een planter op een afgelegen onderneming, zoekt een Europese vrouw en ‘valt’ op de eerste de beste die hij na lange tijd ziet; en zij, ‘als alle Indische meisjes reeds in haar vroege jeugd bevreesd voor de zuur- | |
[pagina 20]
| |
bier-toekomst’,Ga naar eind12 ontdekt in de conscentieuze, omhoogstrevende James een goede partij. Het is dan ook niet de liefde die hen samenbindt, maar een gemeenschappelijk belang, namelijk zo snel mogelijk rijk worden. Dat ‘ideaal’ verhindert echter niet, dat zij uit elkaar drijven. Hun huwelijk strandt tenslotte, wanneer James met zijn buitenechtelijke escapades zijn vrouw steeds openlijker bruuskeert en Hélène van haar kant alle respect voor hem verliest. De verbintenis tussen James en Hélène is niet het enige huwelijk waarover we worden ingelicht. Er is in het boek zelfs sprake van een reeks huwelijken waarover de lezer wordt geïnformeerd. ‘Het Indische huwelijk’ kan men dan ook een leidmotief noemen in de roman. We maken bovendien kennis met het Indische concubinaat in de verhouding tussen Drossaarts en zijn Javaanse njai. Over die laatste verhouding wil ik eerst enkele opmerkingen maken. De bij herhaling van veel gezond verstand blijk gevende Drossaarts leeft met een vrouw van het land en komt daar ook zonder gêne voor uit. Zij komt overigens vrijwel niet in beeld, wat begrijpelijk is als we zien dat voor James - en vooral door zijn ogen wordt het gebeuren geregistreerd - inlandse vrouwen, behalve dan ‘in zeker opzicht’,Ga naar eind13 niet tellen. Eén uitzondering is er. Wanneer Drossaarts' ‘bruine Dulcinea’Ga naar eind14 bij geruchte hoort van een duel waarbij haar ‘heer’ betrokken zou zijn, treedt zij in haar angst (‘haar gansche lichaam één keel’)Ga naar eind15 van het achterplan naar voren. Op dat moment blijkt ook de verbondenheid tussen beiden, die zich van haar kant uit in een zeer emotionele betuiging van aanhankelijkheid. Het is een aangrijpende scène. Zij is des te opmerkelijker, omdat ze voorkomt in een boek waarin we verder heel weinig te weten komen van het innerlijk van de inlander. Drossaarts heeft dus een njai en is daar content mee, o.a omdat hij bijzonder weinig fiducie heeft in in Indië tot stand gekomen huwelijken tussen Europeanen. Afgaande op wat er in de roman aan informatie wordt gegeven over Indische huwelijken heeft hij geen ongelijk. Bepaald gelukkig zijn die verbintenissen niet. Genegenheid en onderling begrip ontbreken meestal, een gemis dat, vooral van de kant van de vrouwen, wordt gecompenseerd door geldzucht en verkwisting. Ook met de huwelijkstrouw wordt het niet al te nauw genomen. Met name door de mannen. Zo lezen we over de regelmatige bezoekjes die Koorders en Van Tuyll brengen aan de dessa. Hoe de laatste zich gedraagt in Europa, weten we al. Toch zijn in de roman niet alle Indische huwelijken bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Dit wordt gedemonstreerd door de verbintenis tussen oom Willem en tante Jet, een Indo-europese, die elkaar oprecht liefhebben. Het gaat hier echter om een uitzondering! | |
[pagina 21]
| |
Hoe was de situatie in de werkelijkheid? Ik moet hier volstaan met het plaatsen van enkele kanttekeningen. We luisteren eerst naar een kort citaat uit de scherpzinnige bespreking van Daums eerste roman door de Indische journalist L'Ange Huet.Ga naar eind16 Deze schrijft in 1885: ‘Realistisch is deze roman in hooge mate’, en even verder: ‘Gebrek aan hartelijkheid, aan teerheid van gevoel, aan tact en kieschheid is zeer algemeen bij de personen van dezen roman en... in de Indische wereld zelve. Als men een roman, en nog wel een huwelijksroman uit dat oogpunt gaat schrijven, krijgt men geen verkwikkelijk, maar wel een voor Indische toestanden en personen treffend boek.’Ga naar eind17 Als we L'Ange Huet mogen geloven - ik acht hem een belangrijke getuige - dan deed Daum met zijn voorstelling van het Indische huwelijksleven de realiteit weinig geweld aan. Laten we eens letten op de exceptionele omstandigheden waaronder Europese jongelui elkaar ‘vonden’. Die omstandigheden vloeiden in belangrijke mate voort uit de onevenwichtige structuur van de Europese gemeenschap waarin het aantal mannen dat van de vrouwen verre overtrof. Zo is het ons bekend, dat er in 1880 op elke 1000 Europese mannen 471 Europese vrouwen in Indië woonden; aan het eind van de eeuw was dat aantal gestegen tot omstreeks 600.Ga naar eind18 Als we bovendien weten, dat in diezelfde twee decennia het aantal gemengde huwelijken op Java slechts 11% bedroeg van het totaal aantal huwelijken van Europeanen,Ga naar eind19 laat het zich begrijpen dat bij zo'n geweldig mannenoverschot het concubinaat meer regel dan uitzondering was. De ‘gewenning’ aan een inlandse vrouw - dikwijls waren er ook kinderen - trok niet zelden een zware wissel op het huwelijk dat een totok uiteindelijk sloot met een Europese. Een belangrijk motief voor zo'n huwelijk was de op klassebewustzijn berustende sociale conventie waarbinnen een gemengd huwelijk minder gewenst was. Voor veel Europese jonge vrouwen betekende het huwelijk de mogelijkheid te ontsnappen uit de toestand van afhankelijkheid en isolement waarin zij leefden. Deel uitmakend van een koloniale gemeenschap met sterk materialistische trekken legde de maatschappelijke positie van de huwelijkskandidaat bij de honorering van een aanzoek dikwijls een beslissend gewicht in de schaal. Vandaar ook de veelvuldige satirische grapjes, bijvoorbeeld in de Indische pers, waartoe dit soort verbintenissen aanleiding gaven. Het Indische huwelijk was problematisch. Vandaar bijvoorbeeld het betrekkelijk hoge percentage echtscheidingen in de kolonie.Ga naar eind20 Ook Daum sprak zich in zijn krant verscheidene malen uit over deze kwestie. Zoals we hiervoor al zagen, vond hij dat Europese meisjes veel te jong trouwden. Dat kwam niet alleen, omdat zij numeriek in de minderheid | |
[pagina 22]
| |
en dus een ‘gewild’ artikel waren, maar ook omdat het hun ontbrak aan opleiding en carrièremogelijkheden. De andere door hem genoemde oorzaken zag hij eveneens in samenhang met ‘den geheelen aard der Indische samenleving’.Ga naar eind21 Zo beschouwde hij de omgang van jonge Europese celibatairs met de ‘bruine zusters’Ga naar eind22 als een ernstige bedreiging voor het toekomstige huwelijksgeluk. Verantwoordelijk voor veel problemen achtte Daum tenslotte ook wat hij het verschil noemt in ‘geestesrichting, opvoeding en gewoonten’Ga naar eind23 tussen partners van wie de een in Indië werd geboren en grootgebracht, en de ander pas als volwassene naar de koloniën was gekomen. In Hélène en James van Tuyll in Uit de suiker in de tabak treffen we zo'n echtpaar met een verschillende sociaalculturele achtergrond.
‘Het Indische huwelijk’ is, ik zei het al, een leidmotief in Uit de suiker in de tabak. In Daums hele literaire oeuvre trouwens spelen echtelijke verhoudingen een heel belangrijke rol. Voortdurend ook stuiten we in dat werk op buitenechtelijke verhoudingen, niet alleen tussen vrijgezellen en njai's, maar ook tussen gehuwde Europeanen en inlandse - soms Chinese - vrouwen. We kunnen in die opvallend grote aandacht voor relaties in en buiten het huwelijk en voor de daaruit voortvloeiende verwikkelingen de weerspiegeling zien van het gecompliceerde karakter dat die betrekkingen kenmerkte. Maar er is hier meer aan de hand dan alleen maar een streven om de realiteit weer te geven. Niet zelden namelijk dienen de beschreven relatieproblemen de schrijver als middel om een kritisch oordeel te vellen over de onder andere door de ‘dubbele moraal’ bestendigde ongelijke verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Dit maatschappij-kritische standpunt komt vooral in Uit de suiker in de tabak heel duidelijk tot uiting. Eerder kwalificeerde ik Uit de suiker in de tabak als een naturalistische roman, als een boek met andere woorden, waarin men de Indische werkelijkheid zo objectief en onpartijdig mogelijk beschreven vindt. Ik wil hier enkele relativerende opmerkingen maken en met een voorbeeld laten zien, dat de auteur op bepaalde momenten wel degelijk partij kiest ten aanzien van het sociale gebeuren. De begrippen ‘objectiviteit’ en ‘onpartijdigheid’ - we weten het allen - hebben slechts een betrekkelijke waarde. Dat geldt dus eveneens voor de literatuur, en dus óók voor stromingen die met ‘realisme’ en ‘naturalisme’ worden aangeduid. Een nauwkeurige en onbevooroordeelde weergave van de werkelijkheid is namelijk onmogelijk, ook al is de schrijver nog zo vertrouwd met wat hij beschrijft. Zo is de werkelijkheid die de romancier beschrijft altijd maar een keuze daaruit, een | |
[pagina 23]
| |
keuze die onvermijdelijk gekleurd is door zijn visie daarop. Hoe zeer Daums visie op het maatschappelijke gebeuren in zijn Uit de suiker in de tabak doorklinkt, blijkt bijvoorbeeld uit de zeer kritische benadering van de zogenaamde ‘dubbele moraal’, een door de heren der schepping in stand gehouden maatschappelijke conventie die verantwoordelijk was voor de ten opzichte van de man ongelijkwaardige positie van de vrouw. Het is James van Tuyll die zich beroept op deze conventie en die, zo laat het boek zien, in z'n praktisch handelen ernaar onherstelbare schade toebrengt aan de relatie met Hélène. Dat het de schrijver om veel meer ging dan de nuchtere, objectieve constatering van dat feit, is duidelijk vanaf het moment dat James' huwelijkse ontrouw een rol gaat spelen: geraffineerd gebruik makend van bepaalde verteltechnische middelen toont Daum de lezer steeds maar weer de onhoudbaarheid van James' opvattingen en brengt hij hem onontkoombaar tot het inzicht van diens hypocriete en immorele gedrag. Die lezersbeïnvloeding wordt onder andere bereikt door het ironiseren van James' opvattingen. De schrijver doet dat hier door zijn hoofdpersoon zwakke of zelfs niet-kloppende redeneringen in de mond te leggen. Als voorbeeld citeer ik enkele passages die het weerzien betreffen van de echtparen Van Tuyll en Koorders, vlak nadat de laatsten zijn teruggekeerd uit Europa. Als James even alleen is met Koorders' echtgenote, prijst zij hem om de uitstekende tabaksprijzen die hij tijdens hun afwezigheid heeft gemaakt: ‘Neen, maar, 't was nu zoo heerlijk! Altijd goede berichten van jou en zulke magnifique tijdingen uit Holland. Het was zóó geruststellend en zóó pleizierig. Ik heb je uit pure dankbaarheid in gedachten omhelsd.’ Na dit incident voegt James zich weer bij de anderen. We volgen zijn gedachten: | |
[pagina 24]
| |
In de voorgalerij zaten natuurlijk wêer Koorders en Hélène te praten over Europa. [...] Zij lachten samen, en ze waren o zoo eigen in hun conversatietoon. Het werd waarlijk te gek 't Begon iets te krijgen van hofmakerij, meende ik, en dat moest hij nalaten tegenover mijn vrouw. Wanneer James en Hélène even later alleen zijn, berispt hij haar: ‘Hélène,’ zei ik. [...] ‘je moet niet zoo familiaar zijn met Koorders.’ Zij zuchtte. Hélène, met de lezer al lang op de hoogte van zijn uitstapjes, doorziet dus James' kronkelredenering. Hoe scherp en doeltreffend haar aan haar man geboden tegenspel wel is, zullen we zo dadelijk zien. We luisteren eerst even naar het oordeel van Drossaarts die hier kennelijk - zoals vaker - fungeert als de spreekbuis van de auteur. Als James tegenover zijn oude vriend de mening verkondigt, dat een fatsoenlijke vrouw haar echtgenoot trouw behoort te zijn, reageert Drossaarts niet zonder sarcasme met: ‘Maar, Tuylltje! En wat moet in dien zin een fatsoenlijk man doen? Ik zal op jou geen steen werpen, God bewaar me; de begrippen: verplichting, fatsoen, enzoovoorts zijn zoo verbazend relatief, dat niemand het recht heeft een ander te veroordeelen omdat hij zelf een andere opvatting heeft -, maar dat wil ik alleen maar zeggen: kom nooit met zulk een argument voor den dag.’Ga naar eind27 Niet dat Van Tuyll zo'n advies ter harte neemt! Wel dringt zo nu en dan | |
[pagina 25]
| |
het besef van zijn dubbelhartigheid tot hem door, maar tot een gewetensconflict komt het nooit! Onveranderlijk rechtvaardigt hij zijn amoureuze affaires met een beroep op de maatschappelijk algemeen aanvaarde ‘norm’ waarbij aat de man gemakkelijk wordt vergeven de vrouw als een onvergeeflijke misstap wordt aangerekend. Vanuit die mentaliteit had hij zich ook zijn verblijf in Parijs voorgesteld: Hélène, had ik gedacht, zou zooals een braaf, lief, fatsoenlijk Hollandsch vrouwtje betaamt, 's avonds nu en dan eens met mij naar de groote opera, naar les Italiens of het Théatre français zijn gegaan, en als we dan wêer in ons hotel terug waren, dan zou zij rustig naar bed gaan, en ik zou mij dan nog zoo'n beetje gaan amuseeren.Ga naar eind28 Dat had hij inderdaad ‘gedacht’! Want Hélène blijkt allerminst van zins om, zoals L'Ange Huet het uitdrukt, de ‘martelares van haar man’ te worden. Ook zij wenst zich, op háár manier, te amuseren en eist dat recht ook op. En hoe precies en kernachtig formuleert zij haar argumenten: ‘Pret hebben’ wil ze, zò verzekert ze James die haar probeert af te brengen van het ‘dwaze idée’ om ‘mêe te doen’: ‘Pret hebben, pret hebben! Al kent men ons niet, dan blijf jij toch mevrouw van Tuyll, een getrouwde dame, mijn vrouw.’ | |
[pagina 26]
| |
Hoe overtuigend Hélène óók met haar laatste woorden het gelijk aan haar zijde heeft, wordt aangetoond door het zich in Parijs afspelende vervolg van de geschiedenis. Het mist zijn werking op de lezer niet. Reeds kritisch gestemd door James' opzichtige drogredenen en gewaarschuwd door Drossaarts' terechtwijzingen aan diens adres rest hem nog maar één mogelijkheid: de afkeuring van James' door grof egoïsme ingegeven handelwijze ten opzichte van Hélène en, meer in het algemeen, de veroordeling van een met twee maten metende moraal. Op die conclusie stuurde de schrijver ook doelbewust af. Zijn standpunt laat zich niet alleen maar horen, het krijgt door de nadrukkelijke accentuering ervan het gewicht van een maatschappij-kritische stellingname. Het valt hierbij natuurlijk op, dat Daum zijn sterkste troef uitspeelt via Hélène Sanders. Zij wordt niet afgeschilderd als het in feite weerloze slachtoffer van een zelfzuchtige echtgenoot, maar daarentegen juist getekend als een toonbeeld van actief en onwrikbaar verzet tegen wat in de roman wordt getoond als een sociale misstand. Aan dat verzet ontleent zij haar allure. Door haar zelfstandigheid van oordeel, de kracht van haar argumenten en de wijze waarop zij tenslotte haar eigen weg kiest, wordt zij in het boek het voorbeeld van een geëmancipeerde vrouw. Het maakt haar tot een bijzondere verschijning in de Nederlandse roman uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het is trouwens niet de enige in Daums werk. Wilskrachtige en intelligente vrouwenfiguren komen daarin zelfs opvallend veel voor. Vaak zien we hen, zoals Hélène in Uit de suiker in de tabak, hun kwaliteiten aanwenden om de vooral met het mannenbelang rekenende burgermoraal te ontmaskeren. Een sterk gevoel van eigenwaarde - een besef waaraan het de mannelijke tegenspelers dikwijls ontbreekt! - is daarbij het uitgangspunt van hun handelen.
Met zijn geprononceerde ‘partij kiezen’ in wat toen de ‘vrouwen quaestie’ werd genoemd, vertegenwoordigde Daum in het Indië van zijn tijd een opmerkelijk progressieve zienswijze. Als journalist was hij een van de eersten, die zich verzette tegen de discriminatie van de Europese vrouw; als romancier - een zich tot het Indische publiek richtende | |
[pagina 27]
| |
romancier! - deed hij, zij het impliciet, hetzelfde. De zo bewust geëtaleerde kritische houding tegenover de ‘dubbele moraal’ en haar de vrouw vernederende effecten is zelfs een van de meest in het oog lopende aspecten van Uit de suiker in de tabak. |
|