Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 43r]
| |
Den xlv. Loff-sangh,
| |
[Folio 43v]
| |
2 Die on-langs waren groot van crachten,
Men onder 'tJock gantsch siet versmachten.
Hy die van yeder was bespot,
Des Hemelsch Croon crijght tot zijn lot.
Des DOODTS vergiftelijck geschut
Nu is geworden heel on-nut.
3 VVy die te voren bitter schreyden,
In Eden ons nu gaan vermeyden.
Den Hemel lacht: ons Hert dat brandt
Van groote Vruechdt: wegh Vrees, wegh Schandt.
O Vruechd, o soeten Vruechden-tijdt !
Weest wel-com Vruechd in 'sDVYVELS spijt.
4 Den Hemel sick wel magh verbly'en:
Ghy Aerde wilt dit niet beny'en.
'Tis waar, den Hemel crijght dien HELDT,
Daar ghy, o Aerd', u hoop op stelt:
Doch hope-loose hoop gewis,
Soo hy geen HEER des Hemels is.
5 Een Wolck hem flus heeft opgeheven:
Want GODT hem beter plaats woud' geven,
Wy ooghden hem met goedt gemack,
Tot dat GODTS ENGEL tot ons sprack;
Wat staat ghy dus om hoogh en siet:
Voor 'tOordeel groot en wacht hem niet.
6 VVilt HEER met u GEEST by ons blijven,
Maackt wy geen Sonden meer bedrijven,
Dat ons u Comst een schrick soud' sijn,
En treffen dan die Helsche pijn.
Comt HEER, ons raackt met 'sLieffdens Straal,
En brenght ons in-der ENGL'EN Saal.
|
|