Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 38v]
| |
Den xlj. Loff-sangh,
| |
[Folio 39r]
| |
2 O Ridder fier, wie hoorde oyt zijn dagen
Van sulcken Strijdt, als ghy voor ons ginght waghen?
Heel wapen-loos ghy CHRISTE traadt in't Perck.
Men leest wel van DAVIDS kloecke Helden
Die haar voor hem in 'sDoods perijckel stelden;
Maar 'tis by 'tuw' HEER enckel kinder-werk.
3 Oock SIMSON kloeck met zijne stercke handen
Den Leeuw versloegh en brack hem zijn back-tanden,
Wel moedigh sprack, daar liggen zy ter ne'er,
Thien-honderdt Man die ick hebb' doodt gesmeten:
Een kinne-back eens Esels-vuyl gegeten
Was mijne Spies en alle mijn geweer.
4 Noch boven al zijn wond'ren men moet tellen,
Hoe hy op't Feest de Philisteen quam quellen
Wanneer zijn doodt meer Volcks heeft om-gebraght
Dan hy oyt hadd' te voren in zijn leven:
Maar ghy veel meer, o Campioen verheven,
Vyanden hebt door uwe Doodt versmacht.
5 Gewapent sterck zy quamen met haar allen
Op 'sVVereldts Feest geweldigh op u vallen.
O heylsaam strijdt o wonderlijck gevecht !
Hoe hardt, hoe fel moest die Bataille wesen,
Daar Sonde, DOODT, den DVYVEL argh mids desen,
En VVereldt snoo ghy naackt hebt ne'er-geleght !
6 'Tviel u wel suyr ons uyt haar handt te breken,
Doch siet-men u we'er heerlijck 'thooft op steken
Met Eer verciert, die u was toe-geseydt:
Daar ghy op saaght, om droefheydt te versachten,
Door 'sLydens padt de VVereldt te verachten,
Die u wel volght, oock 'tselv' is wegh geleydt.
|
|