Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
Den xxxj. Loff-sangh,
| |
[Folio 29v]
| |
noch niet wil vergeten:
Maar heerlijck op zijn Soon hy heeft gedacht.
2 Siet maar eens aan zijn Titel boven 'tHooft,
Daar med' hy wordt een Coningh uyt-geschreven
Van 'tIoodtsche Volck. Hoe wel hy nu moet sneven
GODT van zijn Eer hem gantsch niet en berooft.
3 In spijt van u dien Titel blijven moet:
Want hy een Prins en Coningh is geboren,
Die eeuwigh blijft, daar toe is hy vercoren:
Geluckigh is die steets zijn wille doet.
4 Ia hy die is van Cleederen berooft,
Met GODES Glants corts worden sal om-hangen,
Deylt vry zijn Cleedt: 'tLot werpt met groot verlangen,
Om CHRISTI Rock Crijchs-knechten in u schoot.
5 Zijn Moeder lieff van verren siet hy staan:
Hoe moet dat hert haar in het Lijff nu branden
Dat zy hier siet haar Soon in dese banden !
Dies hy tot haar dit woordt noch heeft gedaan:
6 O Moeder trouw, IOHANNEM tot u neemt
Als uwen Soon: ghy Soon haar als u Moeder
Van nu ontfanght, soo sal ick u Behoeder
Geduyrigh sijn: u van my niet vervreemt.
7 Dies hy terstondt MARIAM nam tot hem.
Wel dien die soo gehoorsaam t'allen tijden,
Dat hy zijn Vleysch en alles set bezijden,
Die vlijtigh volght des HEEREN CHRISTI Stem.
|
|