Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 11r]
| |
loven:
Zijnen Naam is VVonder-raadt,
Vrund'lijck is hy van gelaat,
Voor ons in't aan-schouwen:
Maar zijn Ampt, Natuyr en Rijck,
Nergens vindet zijns gelijck,
Niemandt can't ontfouwen.
2 Als 'tGebodt des Keysers quam
Al 'tVolck op te schrijven,
Haast haar reys MARIA nam,
Woud' niet weyg'righ blijven:
Comt te Bethle'em in Stadt,
Vande reyse moed' en mat,
Haar Soon baart zy spoedigh:
Buytens huys ist dat hy blijft,
Die in't Boeck des Levens schrijft
Die hem soeckt demoedigh.
3 Siet de Moeder Dochter is,
Haar Soon is haar Vader.
(Wie gelooft dit voor gewis)
GODT-EN-MENSCH te gader?
Hy is Knecht, en daar toe HEER,
Tegen-woordigh ende veer:
T'is niet om versinnen,
Hoe een Maget baart en voedt
Hem die alle dingh behoedt,
| |
[Folio 11v]
| |
En geeft een beginnen !
4 Die de Son haar licht verleent
Zy in't doncker baret,
Desen Prins hem seer verkleent,
'Tstal hem niet beswaret.
Sick in luyren winden laat,
Daar den Hemel door bestaat.
Wel die heeft gedragen
Hem die in Stal schreydt en sucht,
Die daar dondert in-de lucht,
Jongh en oudt van dagen.
5 GODT den Harders niet vergeet
'Snachts by hare Schapen:
Maar den ENGEL doet de weet,
Des zy vruechde rapen:
Als zy hooren van GODTS GEEST,
Dat hier in dit Aerdtsch-Foreest
In een Doeck gewonden,
Wiens Throon boven d'ENG'LEN staat,
En in Eer te boven gaat,
Van GODT was gesonden.
|
|