hem hoe te handelen om den schok zoo gering mogelijk te doen zijn.
Een gymnast, die al zijn zinnen bij elkaar heeft - en wee dengeen die dat niet heeft -, zal door de elasticiteit van knieën en lichaam de gevolgen van zijn val kunnen verminderen, zoodat er kans bestaat dat hij er ongedeerd afkomt; maar als algemeenen regel kan men aannemen dat een man, die van een aanzienlijke hoogte valt en onder wien geen beschermend net is gespannen, heel weinig kans heeft er het leven af te brengen.
‘Ik geef nooit een voorstelling zonder net en zal daar ook nooit in toestemmen,’ verklaarde Mr. Cee-Mee, die, in vereeniging met twee dochters en een zoon, zulke verbazende toeren in de lucht maakte, dat geheel Londen er vol van was.
‘Ik geloof in het net, en
Fenton hing midden in de lucht, 40 voet boven den grond.
was dat niet het geval geweest, dan zou ik in 1884 ongetwijfeld zijn doodgevallen.
Ik was voor het seizoen 1884-85 geëngageerd voor het oude hippodrome te Parijs, en daar mijn voorstellingen een geheel nieuw karakter droegen, kwam ik in de gunst van de Parijzenaars, die niet nalieten mij er de duidelijkste bewijzen van te geven.
Maar het gebeurde dat mijn Engelsche assistent, die mij jaren lang geholpen had, mij vrij plotseling in den steek liet, zoodat ik afhankelijk was van een Franschman, die nog weinig van mijn kunstverrichtingen afwist.
Den avond dat ik het eerst met hem optrad, ging alles heel goed tot aan mijn laatsten toer. Deze bestond in het springen van eene trapèze naar de andere door een met vloeipapier beplakten hoepel. Nu werd de hoepel eenigszins anders gehouden dan ik gewoon was, de teenen van mijn voeten raakten den rand van den hoepel aan, en daardoor miste ik mijn gewonen zwaai. Ik raakte maar even den stok van de tweede trapèze aan en viel...
Het oude hippodrome was zeer hoog, zoodat ik wel zestig voet vallen moest alvorens den grond te bereiken.
De aanraking van den hoepel door mijn teenen, hoe gering die ook was, gaf mij in het vallen een draaiende beweging, zoodat ik achter elkaar meer duikelingen maakte, dan ik in mijn geheele loopbaan als gymnast ooit gedurende een geheele voorstelling gemaakt had.
Op vijf en veertig voet onder mij bereikte ik het net, veerde terug als een elastieken bal, terwijl ik nog steeds rondduikelde. De toeschouwers stonden als één man op en juichten mij als gekken toe. Zij dachten dat dit alles bij de voorstelling hoorde.
Toen ik na het opspringen weer in het net terechtkwam, stond ik op mijn voeten en had voldoende tegenwoordigheid van geest om mij goed te houden. Ik boog en verwijderde mij onder een storm van toejuichingen.
Toen ik mij naar mijn kleedkamer spoedde, ontmoette ik den directeur, die mij allervriendelijkst toelachte.’
‘Dat is een prachtige nieuwe toer, Cee-Mee,’ riep hij uit, ‘dien moet ge iederen avond vertoonen.’
‘Dat kunt ge denken,’ was mijn weinig vriendelijk antwoord.
‘Ik hecht veel waarde aan een net,’ ging Mr. Cee-Mee voort. ‘Als het er dien avond niet geweest was, ware ik zeker te pletter gevallen.
‘Slechts bij ééne gelegenheid heeft een net mij niet gehouden. Het was in 1880 in het circus Fernando te Parijs. Ik was gewoon iederen avond mij te laten vallen in een net dat veertig voet onder mij was. Destijds,’ ging Mr. Cee-Mee glimlachend voort, ‘had ik geen last van groote salarissen, en mijn net was blijkbaar niet uit de allerbeste bestanddeelen samengesteld, wat ten gevolge had, dat ik op zekeren avond door het net heenviel.
‘Wonder boven wonder kwam ik op mijn voeten terecht, hoewel ik tot heden nog niet weet hoe dat geschied is, en niemand was meer verbaasd dan ik, dat ik niet het minste letsel bekomen had.’
Hoewel Mr. Cee-Mee langzamerhand grootvader geworden is, is hij nog vlug en lenig genoeg om aan de vliegende trapèze te werken.
Een Amerikaansche gymnast, Fenton genaamd, had eens een avontuur, dat hij niet licht zal vergeten. Zijn voornaamste toer was van zeer bizonderen aard. Aan het hoogste punt van het dak van de circustent, waarin hij voorstellingen gaf, was een half-inch ijzerdraad vastgemaakt en liep in een hoek van ongeveer 45 graden naar beneden naar een zes voet hoogen paal. Vlak onder het linnen van het dak was een vloertje opgehangen naast het boveneind van den draad. Dit was juist groot genoeg om Fenton en zijn helper, die met een katrol naar boven werden geheschen, te houden. De assistent moest de voeten van Fenton bij elkaar binden en diens handen op den rug.
Langs den draad liep een katrol met een gleuf er in en aan de katrol was een stuk leer, ter lengte van een voet bevestigd. De toer van Fenton bestond in het met de tanden vastgrijpen van het stuk leer, en gebonden als hij was, zich laten zakken van het vloertje langs den veerenden draad naar het circus, waar hij in de armen van een circusknecht werd opgevangen.
Er was geen net gespannen, daar dit door den eigenaar van het curcus als een overbodig iets beschouwd werd.
Deze vertooning werd als het glanspunt van den avond beschouwd en lokte veel bezoekers; avond aan avond was de toer in andere steden goed gelukt, maar het gebeurt maar zelden, dat hij op den duur goed blijft gaan. Op zekeren avond dat Fenton zich van het vloertje had laten zakken, bemerkte men dat hij veel langzamer ging dan gewoonlijk. De menigte onder hem wachtte ademloos naar zijne bliksemsnelle daling. Maar er scheen iets niet in den haak.