principe, dat een volk zich het best ontwikkelt onder wetten, die hij zelf gemaakt heeft. Daarom heeft hij den kinderen - er is hier sprake van nog niet volwassen personen van 10 tot 18 jaar - het recht gegeven zichzelf te regeeren, en wel in vormen, die, wat de openbare instellingen betreft, in navolging zijn van die der Vereenigde Staten.
Het bewijs, dat hij hiermee den rechten weg had ingeslagen, ondervond Mr. George in de eerste plaats op het gebied van strafrecht. Hij bemerkte spoedig dat knapen, die zich vroeger nooit om straf bekommerd hadden, deze zich veel erger aantrokken, nu ze door huns gelijken opgelegd werd, en ze ook meer ter harte namen. Zij konden zichzelven ook onmogelijk als uitgestootenen beschouwen, daar zij wisten dat ieder ander den volgenden dag hetzelfde kon overkomen, en dat zij, die heden veroordeeld worden, morgen misschien zelf als rechters dienst moeten doen.
De beambten in de kinderrepubliek worden met algemeen stemrecht gekozen; het stemrecht
het vóórbrengen van een jeugdigen misdadiger.
krijgt men op zijn twaalfde jaar. En de kleinen oefenen dat recht maar niet zoo blindelings uit; zij worden in de gelegenheid gesteld zich een oordeel te vormen over den candidaat en over datgene, wat deze waarschijnlijk te doen zal hebben. Zij hebben hun vergaderzaal, waar langere of kortere redevoeringen gehouden worden om elkaar de zaken duidelijk te maken. Zij hebben verder hun vast stembureau, waar de burgers, onder toezicht van een stemcommissie, hun biljetten in het daartoe bestemde kistje werpen. Verder heerscht er geen weelde; de woonvertrekken zijn eenvoudig, maar netjes en gezellig ingericht. Overal en in ieder opzicht heerscht er groote orde. De in Amerika zoo geliefkoosde lynchrechter vindt hier niets te doen; na een nauwkeurig onderzoek en een geregeld verhoor wordt de schuldige veroordeeld.
Ook heeft men niet het recht een vermeenden misdadiger bij den kraag te pakken en in bewaring te stellen, maar evenals in alle goed geordende Staten heeft men er politieagenten, die zelfs de bevoegdheid hebben, den delinquent ingeval van nood in boeien te slaan.
Het werk, dat de kinderen te verrichten hebben, is van tweeërlei soort. Natuurlijk is het noodzakelijk dat zij de school bezoeken, want, hoe zouden zij de verantwoordelijkheid van een zelfstandige regeering op zich kunnen nemen, zonder geestelijke vorming? Verder bestaan er, behalve de bediening der ambten, nog een massa nuttige bezigheden in dienst der gemeenschap, bijv. het werk op het veld en in den tuin. Wie daar flink werkt, heeft, behalve de gezonde beweging in de vrije open lucht, nog het voordeel van een goede belooning; hij kan den kassier (natuurlijk ook een kleine burger der republiek) een hooger rekening voorleggen dan hij, die minder vlijtig geweest is.
Toch worden de kinderen niet tot knorrige mannen opgevoed, die slechts den ernst van het leven leeren kennen; maar na gedanen arbeid mogen zij, vóór het naar bed gaan, spelen, waarbij men hun kinderlijke opgewektheid luid in de lucht hoort weerklinken, evenals op een speelplaats waar de uitgelaten jeugd ronddartelt. En juist door deze gelijke verdeeling van arbeid en genoegen is men er in geslaagd, de kleine burgers aan de republiek te binden. Vroeger ontliepen zij maar al te gaarne het ouderlijk huis, wanneer het hen daar niet beviel, of een genoegen - in de meeste gevallen een verboden - hen naar buiten lokte. Daarbij valt ook waar te nemen, dat in de ziel van knapen en meisjes, die vroeger een zwervend leven leidden, met de liefde voor de republiek tegelijk de liefde toeneemt voor het ouderhuis, zoodat de kleine vagebonden, die zich vroeger nooit om vader of moeder bekommerden, behoefte gevoelen, zoodra zij eenigszins in de republiek ingeburgerd zijn, de gemeenschap met hun ouders door briefwisseling te onderhouden. Daaruit mag men afleiden, dat zij zich goed zullen houden, ook al zijn zij later hun eigen kleinen staat ontgroeid. Hoever deze veronderstelling bewaarheid zal worden, is nog niet met zekerheid te zeggen, daar de geheele instelling eerst sedert het jaar 1895 bestaat, zoodat nu nog slechts geoordeeld kan worden over het succès in de republiek zelve behaald.
Volgens mededeelingen van Mr. George, zijn in de eerste vijf jaar 119 kinderen uit de republiek gegaan, behalve nog een grooter aantal van hen, die zich maar tijdelijk hadden aangesloten. Van dezen is er geen ontslagen, die getoond heeft geheel onverbeterlijk te zijn. Velen, die zich op een bepaalden tijd bij de republiek hebben aangesloten, of voor een kleine bijdrage door de ouders werden overgegeven, gingen te vroeg weer weg om een beslist oordeel te kunnen vellen. Toch was in de meeste gevallen het veel verbeterd gedrag der kinderen de oorzaak, dat de ouders ze weer opeischten. Van dezen konden 21 een getuigschrift eerste klasse meekrijgen; het luidde, zoowel wat gedrag als vlijt betrof: ‘uitmuntend’; dit kon voor het gedrag alléén nog van een dozijn exburgers getuigd worden. Overigens worden de burgers bij het verlaten der republiek niet voorgoed uit het oog verloren; Mr. George houdt steeds briefwisseling met de vrienden zijner onderneming, die zich zooveel mogelijk het lot der jongens, die de republiek verlaten hebben, aantrekken; bovendien hebben zich in verschillende steden zoogenaamde maandclubs gevormd, die door vergaderingen op gezette tijden de gemeenschap trachten te onderhouden. Daardoor komt het maar zeer zelden voor, dat Mr. George het spoor van een zijner verpleegden geheel kwijtraakt, en dit zal natuurlijk nog minder voorkomen naarmate de republiek bekend wordt en zich uitbreidt.
Het ligt voor de hand, dat het voorbeeld, door Mr. George gegeven, niet in alle staten navolging kan vinden; maar toch is het uit een paedagogisch en sociaal-politiek standpunt van groot belang, de kinderrepubliek en het succes,