Toen nu 't gesprek even stokte, daar de laatst voorradige dienstbode met ‘vuil en lui en ze snoept, o 't is ontzettend’ was afgemaakt, sprong mevrouw Pulmans als een welgeoefend kanonnier op haar stuk toe en begon 't bombardement.
‘Jeanne, mag 'k 's zoo indiscreet zijn om te vragen, 'k had nog gaarne 'n kopje thee.’
‘Wel mevrouw, met alle genoegen,... dames...’
‘'t Is 'n geurig kopje, heb je de thee ook uit 't “Witte Anker”?’
‘Ja, mevrouw.’
‘'k Dach 't wel. Truida Mortels, de arme, presenteerde ook altijd zoo'n smakelijk kopje, die had ze 'r ook van. O, 'k zie 't nog voor me, die kon Harweg soms zoo plagen die thee dégoûtant te vinden, omdat zijn firma ze leverde.’
Ziezoo, nu was het schot gedaan, straks zou de bom wel springen.
‘Truida zal meneer Harweg toch wel niet zoo geplaagd hebben, want ze hield niet van 'm.’
‘Nou ja, hoe gaat dat, ze zal 't 'm nou niet meer doen, ze heeft d'r zondig leven geboet, maar Harweg, de ongelukkige man!’
Daar liet Long Tom zijn eerste bom los.
‘Ja, wel ongelukkige man,’ sprak mevrouw Mijvogel bijna zalvend, de vleezige handen saamvouwend op den schoot, zóó, dat de haar vingers omringende gladde steenen onder, de juweelen boven en dus zichtbaar waren, ‘zoo kort getrouwd en dan je kind verliezen en tot de ontdekking komen dat je vrouw door en door slecht was en zich met Jan, Piet en Gerrit afgaf.’
De dorpsmeisjes spitsten de ooren.
‘Wat zegt u,’ Weeklaagde mevrouw Venne, ‘was 't toch bepaald zoo erg?’
‘Nou maar, 'k geloof er niks van,’ zei de gastvrouw, ‘'k weet alleen dat Martinet te Scheveningen was toen Hanna bij Trees Don logeerde.’
‘Daar juist is 't groote schandaal gebeurd, me lieve mevrouw. De zoon van m'n huisnaaister, die bij Harweg op 't kantoor is, heeft Hanna met Martinet zelf gezien in 't station toen ze kaartjes namen naar Parijs, eerste klas nog wel, - en Harweg is immers zelf naar Scheveningen geweest, maar werd daar door die meneer Don allesbehalve beleefd ontvangen. Nou, dat 's verklaarbaar, 'n mislukt advocaat die in kranten schrijft, die houdt van 'n schandaaltje, die zal Hanna wel voortgeholpen hebben.’
‘Maar mevrouw,’ zei mevrouw Retèl, wier man deelgenoot was in een kassiersfirma, maar ook het Mr. voor zijn naam droeg, ‘'t gaat toch niet op ieder die meester in de rechten is maar geen praktijk uitoefent, 'n mislukt advocaat te noemen.’
‘Och, dat 's zoo bij wijze van spreken,’ zei mevrouw Sigtman, ‘er wordt geen kwaad meê bedoeld. Mevrouw Mijvogel wil zeker enkel te kennen geven dat zoo'n meester betitelde journalist alle advocaten-kennis bezit, waar natuurlijk 'n handelsman niet tegen op kan.’ De spreekster zond een lachend knikje in de richting van mevrouw Mijvogel.
‘En moet Hanna dáárom slecht heeten, omdat ze van d'r barbaar van 'n man wegliep?’ vroeg de gastvrouw, die dacht aan haar gesprek met Willem.
‘Barbaar?’
‘Ja, m'n man noemt 'm 'n gevoelloozen vleeschklomp....’
‘Mevrouwtje,’ zei mevrouw Pulmans, ‘u mag uw man wel surveilleeren, als de heeren der schepping 't voor de dames gaan opnemen....’
‘Geen nood, mevrouw. M'n man acht Hanna zeer hoog om d'r werkkracht....’
‘Och, die mannen, en u eet dat voor zoete koek op!’
Jeanne hoorde 't niet. Ze sprak met mevrouw Sigtman.
‘Maar laat nou dat alles waar zijn,’ zei mevrouw Venne, ‘dan begrijp 'k niet dat de ouwe Versmeele hier blijft!’
‘En die moet Harweg naar de oogen zien, me lieve mevrouw, Harweg moet 'm onderhouden, Versmeele bezit geen cent. Daarom heeft ie, en z'n vrouw ook, dat huwelijk toen zoo doorgedreven. Harweg is nou 't kind van de rekening,’ beweerde mevrouw Mijvogel.
Jeanne had weer geluisterd en kreeg 't warm. Dàt was nieuw voor haar, dat Hanna's ouders haar gedwongen hadden. Ze kende geen liever vrouw dan Hanna's moeder, - leefde ze nog, 't had er wellicht anders uitgezien.
‘Kwam u veel bij de Versmeele's aan huis, dat u dat zoo weet?’ vroeg ze op den man af, (hier beter: op de vrouw af). Ze dacht voortdurend aan haar gesprek met Willem en begon te vinden dat ze den kostelijken tijd, dien anderen gebruikten om te werken, toch feitelijk vermorste.
‘Ik?’ antwoordde mevrouw Mijvogel met een minachtend gebaar, ‘nee, me beste mevrouwtje, nooit. M'n man zaliger was vreeselijk op z'n stand gesteld, ziet u, hier mevrouw Pulmans en Harweg's moeder waren m'n eenige bekenden. Die hebben me met 'n paar and're families in kennis gebracht, nou, afijn, m'n man is nou dood, en 'k vin dat je toch niet zoo altoos in je stand-kringetje kan blijven. Maar verder ken 'k hier niemand.’
Mevrouw Pulmans keek in haar kopje, de andere dames zagen elkaâr tersluiks even aan, - 't was impertinent.
‘En toch weet u....’ begon Jeanne weêr.
‘Wel waarom niet, de menschen te kennen is niet interessant, wel om hun geschiedenis te weten.’ Het spottend grimlachje dat deze woorden vergezelde, deed der dames weten dat zij door deze mevrouw Mijvogel geboren Pannekoek ook elders werden neêrgeveld en afgemaakt. Jeanne voelde 't, al had ze tegen haar man beweerd dat niemand iets van hen kon zeggen, dat dit mensch in haar tong de macht bezat de trouwste harten vanéén te scheuren. En Willem had het eens gezegd: ‘aan zoo wat alles dat rolt is paal en perk te stellen, slechts aan den laster niet. Die is een lawine gelijk.’
‘Daar had je Truida Mortels,’ ging mevrouw Mijvogel voort, ‘ze is dood en begraven, 't is uit, gelukkig, dergelijke publieke wanhoopsvertooningen vallen niet in m'n smaak, - 'k sterf dan nog liever in 't armhuis dan m'n lijk te baggeren te leggen, - waarom had die zoo'n betrekkelijk ouwen man getrouwd? Natuurlijk omdat ze zoo arm was als 'n kerkrot en Mortels et warmpjes in zat. Ze heeft net zoo lang geflirt en de groote dame uitgehangen totdat ze al z'n geld verdaan had. Toen heeft ze 'm bestolen, 't geld van anderen genomen terwijl die op reis was, zoodat die zich van ellende heeft opgeknoopt. Mevrouw wist toen niks beters te doen dan zich te verdrinken, om de straf te ontloopen en nog meelij op den koop toe op te wekken.’
‘Gelogen!’ riep de gastvrouw, zoo luid, dat aller oogen zich op haar richtten. Bleek als 'n doode staarde Jeanne naar mevrouw Mijvogel, terwijl haar eene hand krampachtig 't tafelkleed kneep.
De dames Retèl en Sigtman schoten 't eerste toe, doch Jeanne weerde ze af. Nog altijd de oogen op mevrouw Mijvogel gericht vroeg ze met heesche stem:
‘Kan u dat bewijzen?’
‘Kan u bewijzen dat 'k lieg?’ vroeg de matrone terug.
‘Dat kan ík,’ zei mevrouw Retèl. ‘Notaris Mortels heeft zich den dood gegeven omdat ie zich al heel lang aan bedriegerij schuldig maakte. Dat is nú uitgekomen. Z'n vrouw wist daar niks van. Truida had wel enkele excentrieke begrippen, ze verzette zich wel tegen de heerschende étiquette, maar ze flirtte niet en stal nog minder. Ze was heel oprecht en goed voor d'r man.’
Jeanne zag haar dankbaar aan.
‘En in de dames-wereld is m'n 't er vrij wel over eens dat Truida zich verdronk omdat mevrouw Harweg met meneer Martinet.... enfin, 't gewone romannetje.... dat u dàt niet wist,’ ratelde mevrouw Sigtman, met een niets verradend knikje mevrouw Mijvogel toeknikkend.