‘Dus zijt ge een man, evenals mijn vader?’
‘Ja,’ antwoordde ik, ‘alleen maar wat jonger, een veertig jaar ongeveer.’
‘Is hij dan niet jong?’ ging zij voort, als twijfelde zij aan mijn waarheidszin.
‘Ik vind hem bepaald oud.’
‘Hij heeft mij altijd verteld, dat wij van denzelfden leeftijd waren, en ik ben achttien,’ ging zij voort.
‘Maar een vader kan toch onmogelijk van denzelfden leeftijd zijn als zijn kind,’ klonk mijn vriendelijk antwoord.
‘Dat weet ik zoo niet,’ sprak zij. ‘Ik weet eigenlijk heel weinig. Zij willen mij niets vertellen, en ik weet dat ik alleen van muziek en kunst op de hoogte ben. Als gij een man zijt, dan zijt ge de eerste, behalve mijn vader, dien ik in mijn leven zie.’
Dit was dus de uitleg van het geheim; waarschijnlijk een van de vele excentriciteiten van den kolonel.
Hij voedde zijn dochter op in volslagen onbekendheid met de buitenwereld, ongetwijfeld met het doel om haar dat geluk te verzekeren, dat voor hem niet was weggelegd.
Plotseling doorzag ik het en hij wilde niet eens dat zij mij ontmoette, ofschoon ik, zooals hij zeide, de eenige man was van wien hij hield.
Ik begreep dat het het eerlijkst zou zijn stil naar mijn kamer te gaan en niet meer te denken aan het geheim, dat ik zoo gemakkelijk had opgelost.
Maar - ik was reeds onder de macht der liefde. Alleen bovenmenschelijke kracht zou mij van die plaats hebben kunnen verwijderen.
Gedurende een half uur stonden we daar, tien voet van elkaar verwijderd en bij tusschenpoozen slechts dingen zeggend, die zoo weinig belangrijk waren, dat ik er mij geen woord meer van herinner.
Of het door de prachtige natuur om ons heen kwam, weet ik niet, maar zooveel is zeker, dat ons beider harten voorgoed getroffen waren.
Ik wist het in een oogenblik. Ik las het in haar oogen. Ik zag het in den blos harer wangen. Ik hoorde het aan haar zucht.
Toen kwam de vrees van ontdekt te zullen worden, en voor altijd uit het gezelschap van die verrukkelijke vrouw te worden verdreven. Ik wist dat ik kwaad deed, maar ik kon er niets aan doen.
Ik vroeg haar om elkaar den volgenden morgen op dezelfde plaats te ontmoeten. Zij was verrukt en beloofde het mij met het ongeveinsde genoegen van een kind. Ik stak haar mijn hand toe om haar goedendag te zeggen, met dezelfde ongekunsteldheid hield zij mij haar gelaat voor om te kussen. Men kan zich dus voorstellen met welke gevoelens ik mijn kamer bereikte.
Als de kolonel dien middag iets vreemds in mijn gedrag vond, liet hij het mij niet merken.
Het scheen mij toe alsof ik droomde.
Ik veinsde belang te stellen in de gesprekken, maar in waarheid werd ik gekweld door verlangen naar den volgenden morgen. Geen macht ter wereld had mij dien nacht kunnen doen slapen.
En toen wij elkaar ten laatste op het afgesproken uur ontmoetten, geloof ik niet dat de een voor de ander wist wat er gesproken werd.
Onze harten waren één - wat gaven wij dus om de alledaagsche gedachten van de hersens?
Wij scheidden met een kus, evenals den vorigen dag, en weer scheen de kolonel niets ongewoons in mijn handelingen te vinden.
Nu begon de gewone twijfel bij liefdesavonturen mij te kwellen. Hoe zou ik ooit de toestemming van den kolonel verkrijgen in een huwelijk met zijn dochter? Welken uitleg zou ik geven aan mijn schijnbaar verraad? Als hij mij verbood haar te zien, hoe zou ik dan zonder haar leven?
Op den vierden morgen na onze kennismaking kwam het geheim mijner liefde (als dat ooit een geheim is) mij in vurige bewoordingen over de lippen.
Ik drukte haar in mijn armen en vertelde haar hoe liet ik haar had. Zij omhelsde mij als een kind en ik vroeg haar of zij mij beminde. Zij knikte en ik vroeg haar of zij mij wilde trouwen.
‘U trouwen?’ antwoordde zij eenigszins verbaasd.
‘Ja - mijn vrouw worden.’
‘Kan een vrouw dan meer dan eens getrouwd zijn?’ vroeg zij onschuldig.
‘Wat!’ riep ik uit. ‘Zijt ge dan al getrouwd?’
‘Zij is mijn vrouw!’ zei een vreeselijke stem achter mij.
Ik was als door den bliksem getroffen. Ik keerde mij om en keek.
Het was kolonel Laguerre. Er was een duivelsche blik in zijn oogen en een akelig pijnlijke trek op zijn verwrongen gelaat.
In zijn hand hield hij een revolver, die op mij gericht was, maar ik gaf er niet om, de dood zou mij op dat oogenblik maar al te welkom zijn geweest. Ik boog dus mijn hoofd en zei: ‘Ga gerust uw gang en schiet.’
Hij schoot niet, maar na eenige oogenblikken, die mij eeuwen toeschenen, zei hij op schijnbaar kalmen toon:
‘Welke verontschuldiging hebt ge voor deze handeling, Henry?’
‘Geen enkele,’ antwoordde ik, ‘alleen dat ik meende, dat zij uw dochter was, omdat zij u altijd vader noemde en dat ik haar liefheb.’
Hij wendde zich tot haar.
‘Hélène,’ sprak hij teêr, ‘bemint ge dezen man?’
‘Ja,’ antwoordde zij kalm.
Hierna boog zij haar hoofd en ik deed hetzelfde, want ik was niet in staat den kolonel aan te zien.
Weer volgden er eenige oogenblikken van stilte, maar toen hoorde ik het zand onder zijn voeten kraken. Weenend sloeg hij den weg naar huis in.
Hélène en ik scheidden zonder een woord te zeggen. Ik ook ging naar huis, en mij latende neervallen op een stoel in de bibliotheek, trachtte ik mijn verwarde gedachten te verzamelen.
Ik moet daar langer dan twee uur gezeten hebben, toen een der bedienden van den kolonel de kamer binnentrad en mij een brief overhandigde.
Werktuiglijk verbrak ik de enveloppe en haalde er een dicht beschreven velletje uit. Het was het schrift van den kolonel en ik las:
‘Beste Henry!
Ik ben er de man niet naar om verslag te geven van mijn handelingen, maar misschien ben ik u en haar eenige verklaring schuldig. Laat mij het dus aan u doen, want ik wil, dat zij slechts de geschiedenis verneemt van uw lippen.
Het is onnoodig om in bizonderheden te treden. Liefde verwoestte mijn leven, zooals het vroeger dat mijner moeder verwoest had.
Meer dan twintig jaar geleden kwam ik op deze bezittingen hier. Op dat tijdstip had ik mij nog niet geheel van de wereld afgezonderd, maar ik had een plaats noodig waar ik met mijn ellende alleen kon zijn.
Verscheidene jaren geleden redde ik Hélène van armoe en schande. Ik nam ze uit de armen eener dronken moeder, bracht haar hier en maakte van haar het lieve meisje, dat ge zoo gemakkelijk uw liefde gaaft.
Toen zij grooter werd, nam zij zulk een plaats in mijn hart in als niemand ooit te voren. Ik aanbad haar, maar - slechts als een vader. Ik deed alles wat een menschelijk wezen slechts doen kon om haar gelukkig te maken. En het belangrijkste wat ik deed, was te voorkomen, dat zij in aanraking kwam met de buitenwereld, of kennis kon krijgen