Tegenwoordig is de belangstelling van het publiek meer gewijd aan het tooneel dan aan het circus; het paarden- en wagenrennen, zooals men dat in de circussen van het oude Rome zag, treft men nu op andere plaatsen aan.
Wat men vroeger in een circus in de allereerste plaats zocht, was de rijkunst en de paardendressuur, daarnevens de grappen van de clowns en de verrichtingen van de acrobaten. Later kwam de dressuur van andere dieren, vervolgens het ballet en nog verschillende andere zaken. De inrichting, de pracht der kostuums werd steeds grooter, maar de glans van het circuswezen zelf begon te verbleeken, hoewel het altijd nog een groot publiek trekt.
Eenige tientallen jaren geleden sloegen de eigenaars van circussen hun tent op voor den dag, waarop zij hun voorstellingen wilden geven; maar daar de apparaten, waarmee zij werkten, steeds grooter omvang aannamen, lieten zij, althans in de groote steden, vaste gebouwen maken. De Amerikanen bedienen zich daarentegen ook heden ten dage nog van het rondreizend circus, waarmede zij, zooals bijv. Barnum en Bailey verleden jaar gedaan hebben, den Oceaan oversteken en Europa bezoeken.
Daarbij komt, dat hun inrichting nog omvangrijker is dan de grootste in ons
de dressuur van een beer.
werelddeel. Zij stellen zich niet tevreden met één, maar hebben drie manèges, waarop tegelijkertijd voorstellingen plaats hebben. En wat krijgt men nu al niet te zien! Zij vereenigen circus en menagerie, en hebben bovendien een museum van abnormale menschen, bij wier aanblik zelfs een sterken man de eetlust vergaat.
Maar dezen kan men links laten liggen, want bij de kunstvoorstellingen is er genoeg interessants en merkwaardigs. Bijna nog boeiender dan een bezoek aan de voorstelling, is het bijwonen eener repetitie, daar het over het algemeen belangwekkender is het wordende te zien, dan het gewordene; men kan daarbij ook een indruk krijgen van den omgang der circusmenschen met elkaar, en hun zeden en gewoonten.
Laat ons dus eens een tocht maken door de verschillende afdeelingen, waar gerepeteerd wordt. Het eerste, wat ons in het oog valt, is een troep clowns, die hun gymnastische oefeningen verrichten met een ernst, alsof het nooit in hun opkwam het geëerde publiek door hun scherts en grappen aan 't lachen te brengen. Zij moeten allen in één richting en in dezelfde houding op de handen staan. De rechtervleugelman verricht zijn kunsten reeds goed, maar bij de anderen hapert het nog een beetje, de een helt te veel naar links, de ander naar rechts over, deze kan de armen nog niet voldoende strekken, bij genen buigen de knieën te veel door, en een derde heeft nog zoo weinig macht over armen en beenen, dat hij ieder oogenblik op zijn neus dreigt te vallen. Overkomt ditzelfde hem bij de voorstelling, dan doen allen het hem na, als moest het zoo gebeuren; bij de repetitie evenwel krijgt hij een berisping.
Intusschen verneemt men van uit de arena, buiten, vroolijk paardengehinnik. Juist zijn een kunstrijder en rijdster van plan op twee paarden hun halsbrekende toeren te gaan verrichten. Zij zijn reeds geheel zeker van hun werk, maar toch moeten zij de repetitie meemaken, want meer dan ooit geldt hier de spreuk: ‘Stilstand is achteruitgang’, daarom moeten zij voortdurend herhalen, wat zij bij de voorstelling het publiek willen laten zien. Evenzoo gaat het den gymnastiker, die zich tweemaal in de lucht moet omdraaien, en wiens doel het is, morgen, bij de voorstelling, van den rug van een olifant te verrichten wat hij nu van den beganen grond doet.
Ook de wielrijder rekent niet meer op succès in het circus wanneer hij zijn kunsten op de planken vertoont. Er moet nu eenmaal gevaar bij zijn, dat wil het publiek, en daarom rijdt hij met zijn rijwiel, dat hij met eene dame bezwaart, over een hoog in de lucht gespannen koord, terwijl hij zelf een reusachtigen balanceerstok in de handen neemt.
Het duizelt ons, als wij er naar kijken, en daarom laten wij hem maar liever aan zichzelven over en begeven ons in de manège, waar juist een beer gedresseerd wordt. 't Bruintje, waarvoor wij in onze jeugd reeds een sterke voorliefde hadden, kan reeds dansen; hij zal nu netjes op een stoel gaan zitten, maar dit kunststukje kost hem haast nog meer inspanning dan het dansen.
Maar zijn geleider weet met hem om te gaan; hij heeft hem reeds den muilkorf voorgedaan. Bruintje heeft nu nog de vrije beschikking over zijn klauwen met scherpe nagels en zou daarmee zijn geleider duchtig kunnen toetakelen, maar hij denkt er niet aan, hij doet net of hij zich voor zijn pleizier laat dresseeren.
Men staat inderdaad verbaasd, als men ziet, hoever de menschen het in de dressuur van beesten gebracht hebben. Niet alleen het paard, de poedel en de leergierige aap geven aan zijn wenschen gehoor, maar van allen kan hij gedaan krijgen wat hij wil, van de tamsten zoowel als van de wildsten, van de domsten zoowel als van de verstandigsten, van de kleinsten zoowel als van de grootsten. Zelfs de olifant, die met zijn oppasser vangbal speelt, moet eraan gelooven.
Natuurlijk is de vatbaarheid voor leeren bij de onderscheiden diersoorten verschillend; maar behalve de visschen, bij welke de mensch in zijn nat element niet kan komen, hebben wel alle dieren hun meester gevonden. De middelen om ze te dresseeren zijn klontjes suiker en de zweep, maar van de eersten wordt veel meer gebruik gemaakt dan van de laatste. Er wordt slechts zelden gestraft, en de dieren worden met zachtheid en geduld behandeld. Zij gewennen zich spoedig aan hun dresseurs, van wie zij ten laatste zelfs gaan houden.
Toch zijn dezen hun leven nooit zeker, wanneer zij bij de wilde dieren in de kooi gaan. Eénmaal komt het oogenblik dat zij hun verscheurenden aard niet meer kunnen bedwingen, zij vallen hun oppassers aan en verscheuren ze.
Maar voor bijna geen enkelen persoon, die zijn beroep in het circus uitoefent, is het leven zonder gevaar.
Hoeveel verschillende beroepen het circusleven, althans in Amerika, omvat, daarvan hebben wij ons verleden jaar bij Barnum en Baily kunnen overtuigen. Toen konden wij een blik slaan op de groote massa menschen en dieren, die in zulk een