‘Wil jullie de koffie hier of in den tuin gebruiken?’ vraagt zij verlegen bij het geluid van haar eigen stem, terwijl zij opstaat om een sigaar voor Henk te halen.
Het dessert is nog onaangeroerd, want Henk bedankte voor alles, en Nel, anders de snoepster bij uitstek, tuurt strak voor zich zonder eenige belangstelling voor vruchten of bonbons.
Anders deelt zij de beste peren met haar aanstaande. Hij beweert altijd dat hij ze zelf niet kan schillen en dat hij geen verstand heeft van vruchten. Het lekkerst smaken zij hem als Nel ze voor hem kiest! En gevoelig voor die vleierij bedient zij hem altijd uitstekend. Zij heeft nu zelf niets genomen, dus ook hem niet bedacht.
Als Lotte haar vraag herhaalt, schrikt Nel op.
‘Buiten, als je blieft! Dan hebben wij minder last van Henk's sigaar!’ antwoordt zij voor hen beiden.
Henk verbijt zich over de onaardige opmerking, maar geen woord komt over zijn lippen.
‘Zet alles maar buiten,’ zegt Lotte vriendelijk tegen het binnentredend dienstmeisje, terwijl zij zelf meehelpt en het kleedje over de tuintafel spreidt.
Nel fronst licht de wenkbrauwen bij het gerinkel van de kopjes, dat haar zwakke zeunwen pijn doet.
Henk merkt het en verachtelijk krullen zich zijn lippen. Voor het eerst schijnt het hem te hinderen dat Nel lui blijft liggen in haar stoel, zonder er
vensterdorpel, door griffels-slijpen uitgesleten.
over te denken de behulpzame hand te bieden.
Angstig leest Lotte de ergernis op zijn gelaat, zich beklemd afvragend, wat er zal komen.
Slechts een oogenblik heeft Henk zich verraden; dan herneemt zijn gelaat weer dat ondoorgrondelijk strakke masker, dat Lotte reeds den geheelen middag met vrees vervulde. Te galant om uit humeurigheid onbeleefd te worden, zet Henk stoelen klaar voor de dames; onmiddellijk daarna neemt hij zelf plaats en blaast voorzichtig den rook uit, steeds zorgend, dat zij er geen last van kunnen hebben.
Langzaam vult Lotte de kopjes en schuift dan het roomstelletje naar Nel toe, die gewoonlijk Henk's mokka bereidt. Zij beweert altijd dat zij alleen den room weet bij te schenken, zoodat de beide vloeistoffen zich niet vermengen. Het is een kinderachtigheid, waarin Henk haar sterkt, aardig als hij het vindt, door ‘zijn vrouwtje’ te worden bediend.
Ter wille van die kleine attenties vergeeft hij het bedorven kind haar groote tekortkomingen.
Lotte ziet Nel smeekend aan, terwijl zij op zijn kopje wijst. Zij vreest wel... zij kent Nel te goed - Nel buigt nooit - Nel schijnt den wenk niet te begrijpen. Zij zorgt voor zichzelf, ledigt haar kopje in een teug en springt dan op:
‘Ik zal de bloemen eens begieten, zij hebben wel een frisch bad noddig.’
Lotte schudt het hoofd over deze nieuwe gril.
Nel bemoeit zich immers nooit met de tuinbesproeiïng, dat laat zij aan de oudere zuster over, zooals trouwens alles wat de huishouding betreft.
Lotte is immers de huishoudster sinds jaren.
Toen mama stierf, zocht zij voor pa en het kleine zusje haar moeder te vervangen.
En toen zij na pa's dood met Nelly alleen achterbleef, veranderde er niets, Lotte bleef de huishouding waarnemen, Nelly amuseerde zich in de uitgaande wereld.
Hoe dikwijls Lotte er, na Nel's engagement, op wees, dat voor een toekomstige huisvrouw wat meer belangstelling in huiselijke bezigheden wel gewenscht was, Nel hield zich steeds doof aan dat oor, of wel, zij lachte en zei:
‘Ik vergezel Henk overal waar hij heengaat, ik maak vervelende visites met hem, ik oefen mij in muziek en schilderkunst, ik houd mij op de hoogte van de letterkunde, dat zijn de plichten van een geëngageerd meisje. Als ik eens getrouwd ben, zal ik mij nog genoeg ergeren aan kousen-stoppen en kopjes-wasschen, laat mij tenminste nu nog genieten.’
En als Lotte erg preekte, luidde het ongeduldig antwoord:
‘Houd nu in 's hemelsnaam op, of ik eindig nog mijn verloving te verbreken en dan wordt Henk doodongelukkig. Als wij getrouwd zijn, moet jij maar bij ons komen inwonen, dan komt de huishouding wel terecht.’
Lotte zweeg dan, hoewel zij zich haar eigen zwakke toegevendheid verweet.
Toch verwachtte zij, dat Henk's liefde alles wel ‘ins Reine’ zou brengen.
Nel was wel een kind, maar zij hield toch zooveel van Henk en hij kon zoo goed met haar omspringen. Ja zeker, als zij eenmaal getrouwd waren, zou alles zich wel schikken - en anders... Zij is er ook nog om haar zusje bij te staan.
Nel zal wel nooit een ideaal-huisvrouw worden, maar alles zal wel loopen...
En nu... Er schijnt eene uitbarsting te zijn losgebroken. Waarover? Is het toch over Nel's gebrek aan zelfstandigheid? of is het haar nukkigheid, haar onhandelbare trots?
Er zijn vroeger ook wel kleine botsingen geweest - Nel boudeerde, Henk gaf meest altijd toe, te vlug zelfs, en de vrede was weer hersteld.
Nu is er geen sprake van toegeven bij Henk. Integendeel erspreekt uit zijn trekken iets, dat Lotte bang maakt. Een starre wil, die liever zal breken dan buigen.
Nel's karakter kennend, voorziet Lotte het ergste, terwijl Henk onverschillig voortgaat den rook in kringetjes uit te blazen, met brandende oogen dien blauwen damp volgend, tot hij zich verliest in de ijle lucht.
Het beeld van zijn droomen!
(Wordt vervolgd.)