Van uit de kerk weerklonken nu orgeltonen en het oude bekende lied:
‘Stille Nacht, heilige Nacht!’
Onze koetsier luisterde aandachtig toe. Een traan viel uit het oude oog op den witten baard.
Kerstmis! Hoe ver lag de tijd achter hem, toen hij als kind in het ouderhuis om den Kersthoom gehuppeld en de bescheiden geschenken in ontvangst genomen had.
Nu lag thuis zijn zieke vrouw hulpeloos terneer; niemand bekommerde zich om haar. De eenige dochter van het oude paar was jaren geleden tegen den zin der ouders getrouwd en naar Amerika vertrokken. Vroeger schreef zij zoo nu en dan nog aan haar moeder en vier jaar geleden had zij ook de voorspoedige geboorte van een zoontie gemeld, doch na dien tijd had men niets meer vernomen. Vader Andrae wist best waarom; hij had zich te veel tegen de keuze van zijn kind verzet, en dat deed haar langzamerhand verstommen.
Wat verlangde zijn vrouw dikwijls naar haar eenig kind!
De Kerstdienst in de kerk scheen geëindigd te zijn; uit de geopende deuren stroomde de ernstig gestemde menigte; heerlijk klonk het naspel van het orgel, en in vele variaties was de melodie van een oud Kerstlied hoorbaar.
De rijtuigen op het Keizershof werden gedeeltelijk door de kerkgangers in beslag genomen.
Ook tot Andrae naderde een eenvoudig, doch net gekleede vrouw, met een blond knaapje aan de hand.
‘Mama,’ vroeg de kleine, ‘is het Kerstkindje nu al op aarde bij de menschen?’
‘Stellig, lieveling, kijk maar, daar boven heeft hij reeds een boompje aangestoken!’
‘O, daar ook een, en nog een!’ jubelde de kleine en klopte van vreugde in de kleine handen.
De oude man werd door het lieve stemmetje van het kind aangedaan; hij knikte den kleine toe, zoodat deze vertrouwelijk zijn zitplaats naderde.
‘Komt het Kerstkindje ook bij u?’ vroeg hij.
De oude schudde treurig het hoofd.
‘Mama, waarom komt het Kerstkindje ook niet bij dezen man?’ ging de kleine voort, terwijl zijn moeder zich gereedmaakte in het rijtuig te stappen.
‘Zeg hem, dat hij er om moet bidden, dan zal het ook wel bij hem komen!’
De kleine wendde zich weer tot den koetsier.
‘Gij moet om het Kerstkindje bidden, goede man.’
Den koetsier werd het weer duister voor de oogen; de stem van het kind had hem tot in het diepst zijner ziel geroerd, en gedurende den tocht, waarbij hij de vrouw en het kind naar een hotel bracht, deed hij, wat hij in langen tijd niet meer had kunnen doen, hij zond een stil gebed op voor zijn zieke vrouw en zijn ver verwijderd kind, opdat zij terug mocht komen.
Toen het rijtuig voor de hoteldeur stilhield, stapte de vrouw met den kleine snel uit en spoedde zich in huis, terwijl de knaap den koetsier nog toeriep:
‘Ik heb het Kerstkindje gezegd, dat het ook bij u zou komen!’
Andrae knikte den kleine toe en keek hem nog na, toen hij reeds lang achter de deuren van het hotel verdwenen was.
‘Een lief kind!’ mompelde hij in zichzelven, ‘zoo oud moet Annie's kleine nu ook ongeveer zijn.’
Achtereenvolgens werden de vensters der woningen in de straten, waardoor Andrae langzaam terugreed, verlicht. De glans der brandende Kerstboomen viel op de straat en stemde den eenzamen man op zijn bok weemoedig. Hij moest voortdurend aan den kleine denken en stelde zich voor hoe heerlijk het zou zijn, als zijn kleinkind en diens moeder bij hem konden zijn.
Dan weer dacht hij zuchtend aan zijn zieke vrouw thuis en overlegde bij zichzelven, hoe hij haar nu eens een recht prettigen avond zou kunnen bezorgen.
‘Ik zal een boompje voor haar aansteken,’ viel het hem plotseling in, ‘het portret van onze Annie eronder zetten, en veel, heel veel van haar uit vroeger dagen vertellen, dan zullen de lichtjes van den boom zich weerkaatsen in de van vreugde stralende oogen mijner vrouw. Het is al lang geleden, dat ik met haar niet meer over Annie gesproken heb. In den glans van den Kerstboom schrijven wij dan een brief aan ons kind, dat alles vergeven is, en dat wij haar verzoeken terug te komen.’
En zoo gebeurde het ook.
De oude schimmel, die zijn baas reeds lange jaren gediend had, kreeg, in zijn stal teruggebracht, een dubbele portie voer, en vader Andrae streek hem liefdevol over de manen. Het dier begreep hem en hinnikte.
Intusschen lag de zieke vrouw Andrae op haar eenzame legerstede met gevouwen handen en bad voor haar verwijderd kind. Plotseling viel er door de opengaande deur een helder schijnsel, en vrouw Andrae riep verschrikt: ‘Brand - Oscar, Oscar, kom toch!’
Doch de geroepene stond reeds in de deur en zei zacht:
‘Maria, ik breng je hier wat licht in je eenzame ziekenkamer, wij ouden zullen ook het Kerstfeest vieren.’
Snel werd de tafel bij het bed getrokken van vrouw Andrae, die als een kind de oogen dicht moest doen, en toen nu vader Andrae met zijn beste jas aan, zacht haar hand greep, sloeg zij de oogen, waarin tranen schitterden, tot haar man op.
‘Maria, kijk eens, Annie is bij ons, zij wil het Kerstfeest meevieren,’ sprak hij, op haar portret wijzend.
De zieke vrouw drukte haar mans hand in de hare.
‘Hebt ge haar dan eindelijk vergeven, Oscar?’
‘Ja, Maria!’
‘O, Oscar, dit is nu het mooiste Kerstgeschenk, dat ik krijgen kon. God vergelde het je!’
Nu spraken beide oudjes over hun Annie, haar man en het kleinkind, en vader Andrae vertelde van zijn ontmoeting met den kleinen knaap, die hem zoo zacht gestemd had.
‘Ik weet niet, hoe het komt, Maria, maar de kleine jongen herinnerde mij levendig aan onze Annie, toen zij zoo klein was. Zij was ook zoo'n blond, aardig kind. De moeder van het kind kon ik niet goed onderscheiden, daar zij een dikke voile voorhad. Hoe ons kleinkind er wel uit zal zien?’
‘Ja, God mag weten, hoe het de onzen daar in dat ver verwijderde Amerika gaat!’ zuchtte vrouw Andrae.
‘Vandaag niet tobben, moeder,’ verzocht vader Andrae, ‘ik ga nu papier en pen halen, en hier onder het boompje zal ik mijn kind schrijven, dat ik haar vergeven heb, en haar verzoeken zoo gauw mogelijk hier te komen.’
‘Wil je dat heusch doen, Oscar?’
‘Ja, Maria!’
Een brief vol liefde en hartelijkheid werd er aan het kind geschreven. Menige traan viel er uit het oog van vader Andrae op de groote ongelijke letters, en maakte vele woorden onleesbaar, maar hij sprak:
‘Zij zal het toch wel kunnen lezen, en al ziet zij ook dat ik onder het schrijven gehuild heb, ik schaam mij niet voor mijn tranen.’
De brief was klaar.
De oude Andrae haalde een stuk lak en verzegelde het schrijven.
Toen werd er zacht op de deur geklopt.
‘Binnen!’ riep vader Andrae.
Meermalen werd er op den deurknop gedrukt, die eindelijk zachtjes overging, en een kinderstem sprak: ‘Hoog uit den Hemel, daar kom ik vandaan!’
Vader Andrae wischte snel zijn vochtige oogen af en keek vol aandacht naar de deur.
Was dat niet de stem van den kleinen jongen, dien hij vanmiddag gereden had?