V.
Een paar maanden waren verloopen.
Nora zat zwijgend voor de piano, de handen in haar schoot gevouwen, in diep gepeins.
Plotseling schrikt zij op, de schel had weerklonken.
‘Hé,’ zei zij verschrikt in zichzelf, ‘het was juist of het Roy's schel was. En juist op het uur, dat hij altijd kwam. Maar hij zal niet komen. In romans komen de verloofden terug, maar in het werkelijke leven blijven zij weg.’
Zij legde de handen op de toetsen, gereed te gaan spelen.
‘Mijnheer Dalmayer,’ diende het meisje aan.
Zij bloosde diep toen Roy binnentrad, maar verbleekte het volgende oogenblik.
‘Nora!’
‘Dat is mijn naam,’ zei Nora op wanhopigen toon. Haar hart klopte sneller. ‘Ga zitten. Ik hoop dat gij het goed maakt. Ik zal moeder even roepen.’
‘Ik kom niet om haar.’
‘Dat is niet beleefd’
‘Ik wil niemand anders als u spreken, Nora. Ik heb nu een goede positie en kan een vrouw onderhouden. Ik heb u liever dan ooit te voren. Kunt gij mij alles vergeven en mij weer liefhebben? Wilt gij mijn vrouw worden?’
‘Vergeven?’ vroeg zij zacht. ‘Dat is hier de vraag niet. Erkent gij, dat gij ongelijk hadt?’
‘Ik kon niet anders.’
‘En hoe kan ik weten,’ vroeg zij met schitterende oogen, ‘dat gij deze dwaasheid niet opnieuw zult herhalen? Gesteld eens, dat ik weer een erfenis krijg, zult gij dan weer hetzelfde doen? Neen, Roy, ik geloof niet dat ik het wagen kan.’
‘Nora, wees niet zoo wreed. Wanneer gij eens wist hoezeer ik lijd.’
Haar lippen trilden verraderlijk.
‘O Roy, wie was er eerst wreed? Wie offerde mij aan zijn trots op? Wie doorboorde mijn hart als met een dolk en verliet mij toen?’
‘Ik kon niet anders, Nora.’
‘Neen, uw trots was u liever dan ik. Neen, Roy, ik kan u niet vergeven.’
‘Ook niet na verloop van tijd?’
Hij zag haar zoo meewarig aan, dat zij zich bijna niet goed kon houden.
‘Gesteld eens, Roy, dat ik weer een erfenis kreeg?’
‘Het zou geen verandering brengen. Ik weet dat ik ongelijk had. Ik beken het en vraag u vergeving. Ik had alles moeten opofferen voor mijn liefde. Nora, ik heb u zoo lief. Zij zeiden mij, dat gij met Koot gingt trouwen, en o, hoe haatte ik hem!’
‘Ik ook.’
‘Werkelijk?’ vroeg hij verrukt, ‘En... hebt gij nog wel eens aan mij gedacht?’
‘Eens... per dag.’
Hij vroeg niet meer, maar nam haar hand.
‘Nora, laat alles weer zoo zijn als vroeger. Wilt gij, Nora?’
‘Misschien. En wat nog meer?’
‘Ja, nog iets. Wilt gij mij op uw verjaardag huwen?’
‘Wat zegt... uw vader?’
Hij nam haar mede naar de sofa en begon haar zacht van zijn vader te vertellen.
Zij lachte door haar tranen heen, innig verheugd over den gelukkigen gang van zaken.
* * *
Een maand later zijn zij gehuwd.
Roy heeft iets van de diamanten begrepen en haar den avond voor hun huwelijk naar de waarheid gevraagd.
‘Stil,’ heeft zij geantwoord, haar hoofd tegen zijn schouder leunende, ‘de diamanten zijn goed belegd.’
Meer behoefde zij niet te antwoorden, want Roy had haar begrepen.