uitstrekte, en waarvan men nu met moeite in het Yellowstone-National-Park eenige exemplaren voor geheele uitsterving
indiaansche wigwam.
behoedt. De eveneens over een groot deel van Noord-Amerika verspreid geweest zijnde Wapiti of Amerikaansch hert, is nu nog slechts westelijk van het rotsgebergte, in Oregon, Washington en Britsch-Columbia te vinden. Het gebied van den eland, een waardig familielid van het Europeesche diersoort van denzelfden naam, neemt insgelijks schrikbarend af. Niet minder
een ‘blokhuis’.
is het aantal der bergschapen en berggeiten, beren, panters, zeeleeuwen, bevers, zeeotters, Californische gieren, wilde duiven, flamingo's en vele andere dieren achteruitgegaan.
Al deze schepsels worden met ondergang bedreigd, evenals de Roodhuid, die eens de Amerikaansche wildernissen beheerschte en nu zijn verblijfplaats zeer beperkt ziet, zoodat hij alleen te voorschijn komt als een ondernemend man, zooals Buffalo-Bill, het in den zin krijgt den Europeanen, door voorstelling van allerlei woeste episoden, een blik te laten slaan in het eigenlijke leven der bewoners van het verre Westen.
Ja, de dagen van den heldenmoed der Indianen en de romantische jachtavonturen zijn voorbij. Het eerste ging ten onder den 15den December 1890, toen de laatste groote Sioux-hoofdman, Tatanka-Iyotanka of ‘Zittende Buffel’, verraderlijk doodgeschoten werd. En ook het trotsche, door Cooper, Irving, Sealsfield, Ruppius, Möhlhausen en andere schrijvers met recht verheerlijkte geslacht der Trappers zal van den aardbodem verdwijnen.
Achttien à twintig jaar geleden zag de schrijver van dit stukje het nog in zijn vollen glans, toen hij met meerdere goede kennissen op zekeren avond in een door hooge bergen omsloten dal van de Yellowstone-rivier overnachtte. Door de ùìtstekende rotspunten was het boven onze hoofden zeer donker; alleen daar, waar de groenblauwe bergstroomen zich een weg gebaand hadden door de donkere steenmassa, zagen wij de in den maneschijn schitterende, met sneeuw overdekte toppen van het rotsgebergte.
In den aanblik van al deze heerlijkheid verzonken, werd ik plotseling een kleine schaar mannen gewaar, die langzamerhand op een rotsblok zichtbaar werden en als donkere silhouetten tegen de sneeuwvelden afstaken. Een oogenblik stonden de gestalten stil en begonnen, nadat zij onze legerplaats zorgvuldig hadden opgenomen, langzaam den berg af te dalen. Hoe nader zij kwamen, des te meer werd mijn belangstelling opgewekt, want ik merkte spoedig, dat ik een troepje van het echte geslacht der Trappers vóór mij had. Zeven in aantal, zochten zij deels rijdend, deels hun Indiaansche ponies bij den teugel leidend, een door het dal loopend pad.
Vooraan reed, recht op het zadel een met tallooze koperen spijkertjes beslagen buks balanceerend, een prachtige, bijna twee meter lange, door de zon gebruinde kerel, die inplaats van een hoed, een vossenvel op tulbandachtige wijze om zijn hoofd geslagen had, zoodat de staart van het dier in den nek van den man tusschen de schouders hing.
Het geheele gewaad van den ruiter was uit herteleder gemaakt, aan den zoom met lederen franje bezet, en hierover hing de voetbekleeding, die met bont borduurwerk, met paarlen en pennen van stekelvarkens versierd was. Aan den met patronen voorzienen lederen gordel hingen een breed jachtmes in met paarlen bestikte scheede, verder twee