geheel Engeland op genade of ongenade in mijn macht te hebben. Had ik kunnen gissen dat deze vrouw mijn nicht wenschte te worden.... wie weet? De zaak had nu eenmaal haar haut-goût voor mij. Ze was zoo geheel anders dan alle anderen en als loon daarvoor hebt ge me slecht behandeld, Mylady.’
Melusine maakte een afwerend, verachtelijk gebaar. ‘Nu, en wat wilt ge nu eigenlijk? How much?’ vroeg zij hoonend.
‘Niente,’ was het antwoord. ‘Ik stel mij tevreden met het heerlijk gevoel, dat ik u in mijn macht heb en gij den trotschen nek zult buigen als ik het wil....’
Melusine maakte een niet te beschrijven beweging met het hoofd en lachte spottend.
‘Alles niets dan leugen,’ sprak zij kortaf.
‘Volstrekt niet,’ was het koelbloedige antwoord. ‘Ga zelf maar na, dat ik het in mijn macht heb u in glans, rijkdom en pracht te laten, of aan de geheele wereld en je afgod Charley bekend te maken, dat zijn geliefde Melusine, zijn Hooglandsfee met de saffierblauwe oogen, en den blonden stralenkrans om het hoofd, een - eene - moor -’
‘Zwijg!’ schreeuwde Melusine.
Mount-Severn lachte, deed de patroon weer in zijn vestzakje, kruiste de armen over de borst en keek de hertogin aan met vonkelende oogen.
‘Misschien zal ik zwijgen - misschien,’ sprak hij langzaam, ‘maar ik kan het niet zeker beloven. Misschien zou ik het doen, als mijn oogen het kostelijke schouwspel konden hebben, Mylady, de hertogin van Hastings, om genade smeekend aan mijn voeten te zien!’
Melusine's bleeke wangen werden plotseling bloedrood en haar oogen vlamden van toorn.
‘Aan uw voeten wilt ge mij zien, Sir Robert, maar dat is te gek om van te spreken. Ga gerust heen en bazuin het uit, wat gij als geheim op den 16den September ontdekt meent te hebben. Charley zal u een ellendigen leugenaar noemen, en de jury zal u met het zoogenaamde bewijs naar huis zenden! Op hetzelfde oogenblik dat gij den mond opent, om mij aan te klagen, zal ik het gerecht een zekere geheime correspondentie overleggen, gevoerd tusschen dokter Dexter en u. Dan zullen wij eens zien, wie er aan het langste eind trekt, ik of gij? Ik geloof, dat ik niettegenstaande uw geslepenheid en achterdeurtjes het nog wel van u winnen zal, daar ik zwart op wit heb. Wilt ge mij dus nog aan uw voeten zien, Sir Robert?’
De trekken van Sir Robert Mount-Severn ontspanden zich. De vrouw, met wie hij gespeeld had als de kat met de muis, had de zaak een andere wending gegeven, en hij wist, dat hij zich in haar macht bevond.
‘Gij hebt mij de brieven ontfutseld, Mylady, ik moet ze terug hebben.’
‘Neen, Sir Robert, zoo dwaas ben ik niet,’ sprak zij lachend. ‘Die brieven liggen goed opgeborgen, en wat het “ontfutselen” betreft, dat is een uitdrukking, die u door den schrik ontglipt is. Trim, uw hond, heeft mij het pakje gebracht. Gij zijt in mijn macht en zult er in blijven. Ons gesprek kan hiermede wel eindigen; ik ben zeer moe, en zou graag alleen gelaten worden, Sir Robert.’
Mount-Severn zag bleek van toorn.
‘Gij zult er voor boeten,’ riep hij woedend, ‘en ge zult ondervinden, wat het zeggen wil, mij tot vijand te hebben. Geef mij mijn brieven terug of ik maak alarm!’
‘Uw woede maakt u zinneloos, want als gij goed nadacht, dan zoudt ge niet zoo dwaas zijn om van alarm maken te spreken! Goed, maak alarm, misschien doen dan morgen reeds de bladen het verhaal van den kinderroof op Hastings-Castle.’
Mount-Severn oordeelde het beter niet te antwoorden; hij had het ook niet kunnen doen, want hij ziedde van toorn en stiet alleen eenige verwenschingen uit en verliet zonder plichtplegingen het boudoir der hertogin.
Deze ademde vrijer toen de deur achter hem in 't slot gevallen was.
‘Een aartsvijand op de vlucht geslagen, voor heden althans. Voorloopig zal hij bang voor mij zijn, want hij weet, dat ik hem zonder erbarmen zal prijsgeven! Ook mijn eigen bestaan is met deze brieven verzekerd.... hoe gelukkig dat deze Dr. Dexter met geen enkel woord verraden heeft, waar hij het kind gebracht heeft. En de vondeling zelf kan niet spreken, zij ligt dood op den bodem van den heksenvijver! En dan de patroon, - ik had ze hem af moeten nemen. Maar eigenlijk, wat bewijst ze? Sir Ralph had er nog een zak vol van, en wie zou hem gelooven, als hij nu aankwam met het verhaal, dat hij haar uit den loop genomen had? Ik heb mij dus niet ongerust te maken.
En toch, 't is een harde strijd, dien ik voer, een ellendig leven, dat ik leid, trots de liefde van Charley, trots den rijkdom die mij omgeeft... Zal dat eerst bij mijn dood ophouden? En ik ben nog zoo jong! Het zal vroeger eindigen, ik weet het, ik voel het, en het eind zal bitter genoeg zijn!’
In den laten avond met den sneltrein verlieten de hertog van Hastings en zijn gemalin Londen om zich naar Hastings-Castle te begeven, waar men voor den jachttijd een nieuwe serie van gasten wachtte. Na Kerstmis hadden zij plan naar Parijs te gaan, om van daar, als de lente in het land was, door het Schwarzwald, Zwitserland te bezoeken.
In een coupé eerste klasse lag Melusine op een bank, in dekens gehuld, te slapen. Tegenover haar zat de hertog in een hoek geleund; zij waren alleen in de coupé. Op een zeker punt van den weg had de trein een half uur oponthoud; de hertog deed de gordijnen voor de raampjes dicht en draaide de lamp neer, opdat Melusine niet gestoord zou worden. Toen leunde hij weer achterover in zijn hoekje en stak een sigaret aan. Naast hem was een coupé tweede klasse, en door de stilte in het rond was het volgende gesprek, dat gevoerd scheen te worden door twee heeren, duidelijk hoorbaar:
‘Hebt ge in de courant gelezen van de laatste receptie ten hove, Winter?’
‘Ja, natuurlijk, er schijnt een nieuwe ster in de fashionable wereld te zijn opgedoken. De reporter van de “Times” was een en al verrukking over haar schoonheid; sedert menschenheugenis heeft men nooit zoo iets schoons gezien.’
‘Wie was zij toch?’
‘De hertogin van Hastings.’
‘Hm, ja, maar met het vermogen dat de Hastings bezitten, is het niet moeilijk zich mooi te maken. Wie is dit wonder, - ik meen, hoe is haar familienaam?’
‘Zij is de dochter van den ouden verkwister, Sir Robert Carr-Holwell van Hochlands-Abbey, weet ge, dat oude merkwaardige, historische gebouw, dat door Lord Evensleigh werd aangekocht. Miss Holwell was voor den eersten keer getrouwd met Sir Ralph Hereford van Hereford-House!’
‘Hereford? Is dat dezelfde, die twee jaar geleden op de jacht omkwam?’
‘Dezelfde! 't Is altijd een rare geschiedenis geweest, en met het ongeluk moet het maar “zoo, zoo, la, la” wezen!’
‘Gij maakt mij nieuwsgierig!’
‘Nu, men vertelt in Londen, in alle kringen, dat de oude Sir Ralph Hereford met zijn jonge vrouw niet erg gelukkig geweest is. Toen zij bij gelegenheid van een jachtpartij samen in het bosch waren, moeten zij hevig gekibbeld hebben, en de oude baron, het ongelukkige leven moe, zichzelven een kogel door de borst gejaagd hebben. Men heeft getracht doekjes om de zaak te winden, en nu spreekt men er van als van een ongeluk.’
‘Hm, maar ik herinner mij, dunkt mij, dat Lady Hereford tegenover den rechter het tegendeel verklaard heeft, en er zelfs een eed op heeft gedaan!’
‘Ja, dat heeft zij ook. Men vertelt evenwel, dat zij dat