de hertog, die zich kostelijk over den eetlust van Mr. Roy amuseerde.
‘De man is gek,’ besloot Melusine, tegen haar wil meelachend, en met deze beslissing was Mr. Roy voorgoed uit de lijst van voor haar bestaanden geschrapt.
Zij had er ook een aangeboren talent voor om menschen, die zij niet mocht, gewoonweg te negeeren, en tot degenen, die zich niet op de gunst van de hertogin beroemen konden, behoorde ook de oom van den hertog, Sir Robert Mount-Severn.
Zijn gedrag jegens Melusine was als dat van den oplettenden cavalier, ja, hij was bijna opvallend en gezocht aardig, iets wat Melusine volstrekt niet scheen te merken. Zij behandelde hem dan ook zoo koel mogelijk en zag niet naar hem om, dan wanneer het onvermijdelijk noodzakelijk was. Door den hertog over de reden van haar afkeer ondervraagd, moest zij het antwoord schuldig blijven, ja, zij moest zelfs bekennen, dat hij in gezelschap zeer amusant en een charmante cavalier was. Zij wist zelve niet dat een instinct haar van hem afstiet, hetzelfde instinct dat het dier gevoelt, wanneer zijn vijand in aantocht is.
Melusine kon zich dus geen rekenschap geven van hare antipathie, en daar zij zich op een onaantastbare hoogte geplaatst meende, deed zij ook niet haar best haar tegenzin te verbergen. Mount-Severn behoorde evenwel, althans waar het de hertogin betrof, tot die soort van menschen, welke de eigenschap van een klit bezitten; zij klampen zich aan iedereen vast en zijn niet gemakkelijk af te schudden. Hij scheen er niets van te bemerken, dat hij haar, op zijn zachtst uitgedrukt, onbeleefd behandelde; hij scheen dat bovendien voor iets onbestaanbaars te houden. Daarbij kwam, dat hij een groote mate van inbeelding bezat over de onweerstaanbaarheid zijner eigen elegante persoonlijkheid, benevens het heerlijk geloof, dat hij bij iedereen, inzonderheid bij dames, geluk moest hebben, evenals zeker Romeinsch veldheer, die kwam, zag en overwon.
Op zekeren dag verzocht hij Melusine om een onderhoud onder vier oogen. Zij voelde eigenlijk weinig lust hem dit vreemd verzoek toe te staan, maar bedacht zich dat hij toch de oom van haren echtgenoot was en ontving hem zeer koel in haar prachtig boudoir, dat zij geheel wit had laten stoffeeren.
‘Werkelijk een feeëntempel,’ riep hij, om zich heen blikkend in het witte nestje, welks muren met wit damast bekleed, waar de meubelen en ramen verzilverd waren, de overtrekken van wit zijden pluche, terwijl dezelfde stof als portière van een fries in Griseille schilderwerk afhing. Een wit Smyrna-tapijt met Griseille ornamenten en bloemen in matte kleuren bedekte den vloer, terwijl het slechts witten kasbloemen veroorloofd was in zilveren vazen en schalen hun kort eendaagsch bestaan te leiden. ‘Eigenlijk,’ ging Sir Robert met een blik op zijn smettelooze lakschoenen voort, ‘eigenlijk mochten bevoorrechten deze witte pracht slechts op Turksche manier betreden, namelijk, hun pantoffels voor de deur laten staan. Laarzen zijn hier al te profaan. Maar ik maak u mijn compliment over uw smaak, Mylady, u hebt voor de “fee Melusine” werkelijk een waardig plaatsje gemaakt.’
Melusine maakte een beweging van ongeduld.
‘Ga als je blieft zitten, Sir Robert,’ sprak zij, ‘wat verlangt ge van mij?’
Mount-Severn kuchte even.
‘Mijn verzoek is van zeer delicaten aard,’ begon hij, ‘maar daar ik mij tegenover een bloedverwant bevind, valt het mij gemakkelijker het uit te spreken’
‘Nu, zonder omwegen, wat verlangt ge?’ vroeg Melusine zeer koel.
‘Neem mij niet kwalijk, maar mijn inleiding is nog niet uit, Mylady. Zooals ge wel gehoord zult hebben, bezat ik vroeger een aanzienlijk vermogen, dat ik buiten mijn schuld door spelingen van het noodlot verliezen moest, en -’
‘Pardon, Sir Robert, maar ik moet u in de rede vallen,’ antwoordde Mylady kortaf; ‘gelukkig ben ik in staat deze lange inleiding beduidend in te korten, door te verzekeren dat “de spelingen van het noodlot”, waardoor gij uw vermogen hebt verloren, mij geheel onverschillig en ook bovendien volkomen bekend zijn. Verder weet ik ook, dat gij van Lady Isabella Hastings, uw zuster, briljanten erfdet, welke diezelfde “spelingen van het noodlot” ten offer vielen. Ik zeg u dit slechts om u eenige kleine.... omschrijvingen te besparen en ben bereid u nu verder aan te hooren.’
Mount-Severn beet zich de lippen tot bloed, maar hij dwong zich tot een lachje toen hij antwoordde:
‘Nu, Mylady, gij neemt het mij toch niet kwalijk, dat ik mijn jeugd in volle teugen genoten heb.’
Melusine haalde de schouders op en zweeg.
Mount-Severn ging evenwel voort: ‘Daar ge zoo goed op de hoogte schijnt te zijn met alles wat mijn verleden betreft, zal het voor u zeker geen nieuws zijn te hooren, dat Charley mijn inkomsten heeft vastgesteld. Het cijfer, moet ik ronduit bekennen, is hoog genoeg, maar mijn positie en de eischen, waaraan ik volgens mijn rang en stand moet voldoen, vorderen veel geld - om kort te gaan, mijn jaargeld is niet toereikend.’
‘En waarom vertelt ge mij dat?’ vroeg Melusine, de schouders ophalend en het hoofd schuddend; ‘ik zou het veel practischer van je vinden als ge dat Charley voorrekendet. Ik heb van die dingen geen verstand, werkelijk niet.’
Mount-Severn ignoreerde de toespeling op zijn neef volkomen.
‘Na deze inleiding, Mylady,’ sprak bij vertrouwelijk, ‘zult ge het niet al te zonderling vinden, als ik mij tot u, de bloedverwant, de vrouw van mijn volbloed neef, wend, en u verzoek mij een zekere som gelds te leenen, totdat ik mijn driemaandelijksch inkomen ontvang.’
Melusine wierp het hoofd in den nek en lachte, een harde, beleedigende lach.
‘Dus is het u daarom te doen?’ sprak zij. ‘Neen, Sir Robert, het komt niet bij mij op u, al was het maar een shilling te leenen. Mijn echtgenoot wil niet, dat ge meer geld verteert, dan hij voor u heeft vastgesteld, en hij zou met recht boos op mij zijn als ik mij tot uw geldbron zou maken. Uw oplettendheden waren overigens al te opvallend, om niet een aanval op mijn beurs te verwachten,’ voegde zij erbij op den toon van minachting, die haar eigen was.
Mount-Severn stond op met bliksemende oogen en hoogrood van toorn, zoodat zij begreep met haar onverschilligheid aan het verkeerde adres te zijn gekomen, en voelde dat zij den vóór haar staande wat al te veel van haar afkeer voor hem had blijk gegeven.
‘Gij wordt beleedigend, Melusine,’ riep hij woedend, maar hij wist zich dadelijk weer te beheerschen en ging op vrij kalmen toon voort: ‘Mag ik de vrijheid nemen u een waarschuwend woord toe te voegen? Het zou namelijk niet verstandig van u gehandeld zijn, mij tot uw vijand te maken, want ik bezit de middelen om mij over aangedane beleedigingen te wreken. Want al is de wraak een plebejisch genot, dan bestaat ze toch.’
‘Pardon, Sir Robert,’ sprak Melusine kalm, ‘ik houd het integendeel voor zeer onverstandig van u, mij te dreigen, daar een enkel woord van mij, de vrouw van uw neef, voldoende is om de poort van Hastings-Castle voor altijd voor u gesloten te doen zijn. Voorloopig kunt ge evenwel gerust zijn - ik ben niet van plan een woord te spreken, dat Charley van u zou kunnen vervreemden. Ik ben ook niet te trotsch om te erkennen, dat mijne woorden van zooeven, die u zoo in het harnas gejaagd hebben, wel wat overijld waren. Is u dat voldoende?’
‘Volkomen, Mylady,’ was het ridderlijke antwoord.
‘Nu dan,’ riep Melusine half zorgeloos, half ongeduldig,