iets wat Lady Anne niet verstond, maar zij had geen tijd hem er naar te vragen, want juist kwam het met zes schimmels bespannen rijtuig, dat de jonggehuwden van het station had afgehaald, het park binnenrijden en hield voor het slot stil. Lord Hastings sprong eruit en rijkte zijn gemalin de hand, en Lady Carlyle, die juist eenige treden naar omlaag was gegaan, moest bekennen, zelden een schoonere en bloeiender vrouw te hebben gezien dan de hertogin van Hastings, toen zij opgewekt en stralend uit het rijtuig sprong in haar eenvoudig, uitstekend passend reiskostuum, en haar met ongeëvenaarde gratie tegemoet kwam.
‘Ik heet u welkom op den grond van Hastings-Castle,’ sprak Lady Carlyle eenigszins stijf, ‘en doe hierbij gaarne aan u afstand van mijn heerschappij.’
‘Het is heel, heel lief van u mij hier welkom te heeten, Lady Carlyle,’ riep Melusine met een innemend glimlachje uit.
‘Hoe vriendelijk van u, tante Anne,’ sprak ook de hertog.
Lady Carlyle zette een eenigszins zuurzoet gezicht en keek om naar Mr. Roy, die zich stellig voor zijn aanspraak gereedmaakte.
Maar Mr. Roy was plotseling uit het gezicht verdwenen.
Lady Carlyle schoof het half lachend, half boos op zijn grenzenlooze verstrooidheid, waardoor hij stellig op dit oogenblik vergeten was, waarom hij uit den boekentoren was afgedaald, en voegde erbij, dat zijn aangeboren schuchterheid voor dames zeker de aanleiding was geweest, dat hij nog op het laatste oogenblik zijn heil in de vlucht had gezocht.
Zoo had dan Melusine haren intrek genomen op Hastings-Castle, en hiermede was de schoonste, de stoutste droom van haar leven verwezenlijkt. Met werkelijk overdreven pracht had de hertog de vertrekken, die zijn jonge vrouw bewonen zou, doen inrichten; decorateurs moesten uit Parijs komen om al de kamers in ware wonderen van weelde, kunst en gezelligheid te herscheppen. In Parijs had Melusine haar uitzet voltooid, en daar zij de Fransche gewoonte van een ‘corbeille de mariage’ alleraardigst vond, had Charles Hastings haar die als verrassing in haar boudoir laten brengen. Natuurlijk was de mand zelve van het fijnste vlechtwerk, met zijde gevoerd en met een kleed van blauw fluweel bedekt. Daaronder lagen de kostbare stoffen, van ieder meer dan genoeg voor een geheele japon, stoffen in zijde, fluweel, brocaat, atlas, kanten uit de beroemdste fabrieken van Alençon, Valenciennes, Brussel, Venetië, Ierland, voldoende om de schoone gestalte van Melusine wel tienmaal in te wikkelen.
Melusine stond op den dag van haar aankomst in haar boudoir en bekeek de tallooze zaken, die haar echtgenoot er zelf had neergelegd, opdat geen harer wenschen onvervuld zou blijven.
In een kleine nis stond een kastje in den vorm van een Chineesch kabinetje, een kunststuk van inleg- en snijwerk, dat als buitenomhulsel diende voor een ijzeren kist, die aan den grond zat vastgeschroefd.
Melusine nam den wonderlijk gevormden sleutel, dien de hertog haar gegeven had, en opende, na zekere formaliteiten ten uitvoer gebracht te hebben, de kast, die, zoodra de zware deurvleugels opengeslagen waren, een reeks van schuiflaadjes vertoonde, en in die laden lagen de familiejuweelen op purperrood fluweel; briljanten van het zuiverste water, paarlen, smaragden, robijnen, en een vorstelijke schat van steenen, beroemd om hun waarde en schoonheid, een schat, die reeds menig avontuur beleefd had, zonder dat de begeerig naar hem uitgestrekte hand in staat geweest was hem te rooven.
En in andere laden van deze kast lagen oude goudsmeedwerken uit lang vervlogen tijden, kostbare door eerste kunstenaars geschilderde waaiers, zeldzame arm- en ceintuurgespen, diadeems en ringen. Het was bijna te veel glans en weelde, en als verblind sloot Melusine de kast.
Zij moest Lady Carlyle gerechtigheid laten wedervaren; zij had in dit slot als meesteres gewoond, zij had deze kostbaarheden gedragen, en Melusine begreep, dat het geen kleinigheid was daarvan afstand te moeten doen. Den volgenden morgen reeds vertrok Mylady Carlyle, en geen macht der aarde was in staat haar langer op Hastings-Castle te doen blijven.
Twee, drie weken leefden de hertog en zijn schoone jonge vrouw geheel alleen op hun slot. Zij reden te zamen uit, zij maakten muziek, want Melusine was een knappe pianiste, en haar echtgenoot speelde bizonder goed op de cello, zij lazen elkaar voor, om kort te gaan, zij amuseerden zich uitstekend met elkaar.
Toen vroeg Lord Hastings haar, of zij ook gasten wilde hebben, en dadelijk was zij vuur en vlam voor dit plan, wat den hertog ronduit gezegd wel tegenviel, maar spoedig zag hij toch in, dat Melusine jong en levenslustig was, en begreep hij, dat het haar aangenaam moest zijn op Hastings-Castle als meesteres op te treden.
Een heelen dag zat zij aan haar schrijftafel en schreef uitnoodigingskaarten naar alle wereldstreken en smaakte het genoegen, dat niemand haar bedankte. O, wat deed het haar genoegen en maakte het haar trotsch zich aan alle voorname lieden, met wie zij anderhalf jaar geleden als gast op Hastings-Castle te zamen gekomen was, als gastvrouw te kunnen vertoonen.
Ook Sir Robert Mount-Severn was uit Londen overgekomen, terwijl Frederik wegens de drukke voorjaarswerkzaamheden voor een uitnoodiging bedankt had.
‘Ik zie hem in gedachten alweer in zijn oud linnen jasje ronddwalen,’ sprak Melusine lachend tot haar echtgenoot; ‘hij voelt zich in een gezelschapstoilet zoo onbehaaglijk, dat hij stellig op een goeden dag hier nog eens in werkkostuum zal verschijnen.’
‘Frederik is een uitstekende vent,’ antwoordde Lord Hastings.
‘Natuurlijk is hij dit, maar van zijn toilet kan men dat juist niet zeggen,’ sprak Melusine met een aanminnig lachje, en Lord Hastings prees zijn goed geluk, dat hem den eersten prijs had doen trekken uit de levensloterij, daar de schoonste en beminnelijkste vrouw uit het geheele Brittannische rijk de zijne geworden was.
O, wij arme, kortzichtige menschen!
Sir Robert Mount-Severn had op verzoek van zijn neef een beroemd kunstenaar uit Londen meegebracht, die het portret van de jonge hertogin zou schilderen.
Daar zat zij dan, in het geïmproviseerde atelier, omgeven van een kleinen kring harer gasten, terwijl de schilder haar heerlijk beeld op het doek tooverde. Hij schilderde haar niet met de hertogelijke sieraden, zooals de meeste portretten in de zwaar vergulde lijsten in de schilderijzaal gedaan waren, maar als eenige versierselen had zij haar jeugd en schoonheid.
In een tuinomgeving, geleund tegen den voet van een marmeren beeld, stond de verrukkelijke feeëngestalte uit de Schotsche Hooglanden, in een witte japon van zwaar atlas, aan den hals laag uitgesneden, den prachtigen hals met een enkel paarlensnoer van enorme waarde versierd.
Over schouders en armen, met rijke kant afgezet, rondden zich de wijde mouwen, zooals wij het ook op de schilderij van Van Dijk (koningin Henriëtte Marie) zoo bewonderen; de kleine, met juweelen versierde handen hielden een enkele roos vast, die meesterachtig weergegeven was.
Het blonde, krullende haar was in een Griekschen knoop opgestoken en zonder een enkel sieraad, en op den achtergrond vertoonden zich de muren van Hastings-Castle met hun wapperende vlaggen. Het scheen als had de schoone vrouw een wandeling in het park gemaakt en stond daar nu in zoet gepeins verzonken. Het portret werd een kunstwerk, en toen Lord Hastings op zekeren dag met Melusine aan den arm er voor stond, sprak hij gelukkig: