De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Lady Melusine.
Den heelen dag was het prachtig; warm weer geweest, wat het ook 's avonds nog bleef. Na het lange zitten in de warme eetzaal was een verblijf in de open lucht den gasten van Hastings-Castle dubbel aangenaam; vandaar dan ook dat men zich paars- of groepsgewijze verdeelde en onder
| |
[pagina 234]
| |
haar verschijning des te interessanter en uit den nood een bekoorlijke deugd. Zoo stond zij aan hertog Charley's zijde op het terras, aantrekkelijker, schooner, meer ‘Sieges bewust’ dan ooit. ‘Wat een heerlijk bezit is Hastings-Castle toch,’ sprak zij op droomerigen toon. ‘Ik kan mij niet begrijpen, hoe gij aan andere plaatsen dan dit paradijs de voorkeur kunt geven.’ De hertog haalde de schouders op. ‘Wat geef ik er om en welk plezier kan het mij verschaffen?’ antwoordde hij, ‘daar ik het maar alleen bezit.’ Melusine verbleekte een weinig - begreep zij den zin dezer woorden? ‘Ga dan op reis en kies u een meisje uit het land,’ sprak zij oppervlakkig; ‘me dunkt zelfs een koninklijke prinses zou het niet versmaden Lady Hastings te worden.’ ‘Dat weet ik,’ antwoordde de hertog zeer ernstig, ‘maar er was er slechts één in heel Groot-Brittanje, die hier als meesteres zou kunnen optreden, en juist die ééne is voor mij verloren - voor altijd.’ ‘Wat geef ik om alle anderen? De eene was trouweloos - dus moet Hastings-Castle verlaten blijven.’ Lady Melusine zweeg, maar het bouquet van theerozen in haar hand beefde. ‘Hebt ge mij verstaan, Melusine?’ ‘Ik heb je verstaan, Charley,’ sprak zij langzaam, ‘maar “deze eene” was niet trouweloos, zij meende althans het niet te zijn. Of dacht je dat de liefde bij mij zoo veranderlijk was,’ ging zij heftiger voort, meende je soms dat ik jou trouweloos had kunnen worden ter wille van dien ouden man in Hereford-House? Toen ik je de laatste maal in de Schotsche Hooglanden gezien heb, Charley, toen gij mij, weet je het nog, in de donkere kruisgang van de oude pastorie beloofdet, binnen een jaar terug te komen en mij tot je bruid te maken, toen - ja, toen dacht ik nooit dat het zoo anders zou kunnen uitloopen. En toch gebeurde het. Mijn vader stierf, de pastorie werd verkocht en ik kwam als Sir Ralph's pupil op Hereford-House. Toen waren er al achttien maanden verloopen sinds dien avond in de oude kruisgang en ik wist, dat ge mij vergeten hadt. Wat bleef mij nu te doen over? Nog langer op je wachten of zelfs aan je schrijven? Neen, daartegen verzette zich de trots der Holwells, en ik trouwde Sir Ralph om een ellendig bestaan tegemoet te gaan. Zoo en niet anders is het gekomen, dat ik Lady Hereford werd, geloof mij, Charley.’ Zij zweeg en langzaam liep zij op het terras heen en weer. De theerozen in Melusine's hand verspreidden een sterken geur, het atlas van haar japon ritselde en kraakte en het blonde haar der ‘Schotsche bergfee’ schitterde in de ondergaande zon als bleek goud; zij was bizonder betooverend. Hij haalde diep en zwaar adem. ‘Het kan zijn zooals je zegt, Melusine,’ sprak hij eindelijk, ‘maar nu is het te laat. Ik heb geen schuld aan het oponthoud waarover ge spreekt, want een dure plicht, het sterfbed van een dierbaren bloedverwant, riep mij naar Indië. Het duurde lang eer hij stierf en ik naar Europa terug kon keeren; kostbaarheden van onschatbare waarde bracht ik mee, en ik dacht je er mee te sieren, Melusine. Zoodra het mij eenigszins mogelijk was snelde ik naar de Schotsche Hooglanden, maar vreemde menschen traden mij uit de pastorie tegemoet. Sir Robert Holwell was gestorven en zijn dochter getrouwd. Moest ik dus niet aan trouweloosheid gelooven? Genoeg evenwel daarover, want het was niet zoo. Maar wat geeft het mij? Trots mijn rijkdom ben ik een arm man, want gij zijt voor mij verloren. Melusine, Melusine, waarom hebt ge mij dat aangedaan?’ ‘Vraag liever waarom ik zelf mijn paradijs verwoest heb?’ antwoordde zij treurig. ‘Charley, de herinnering aan jou heeft mij vele droeve uren gekost, uren waarin ik in hartstochtelijke smart aan de keten trok, die mij gebonden houdt en die ik nooit meer kan losmaken, een keten die ik mij vrijwillig op den hals gehaald heb, maar die mij slecht, onrechtvaardig en boos maakt. Ach! Maar wat helpt het daarover te klagen?’ Als in een droom schreed zij naast hem voort en in ontzaglijke afmetingen drong zich het bewustzijn aan haar op van wat zij verloren had, alleen uit trots dat hij haar vergeten zou hebben. Wat gebeurt het niet dikwijls in het menschenleven, dat het geluk van een geheel bestaan verwoest wordt door een inbeelding, een herschenschim! En als het dan te laat is, komt het berouw met zijn lange lijst van hartstochten, die menig mensch ten verderve, zelfs ten ondergang voeren. ‘Wij moeten onze ellende dragen - verder slepen zonder morren,’ sprak de hertog zacht maar vastberaden, ‘en als het ons te zwaar toeschijnt, dan moet de plicht en het verstand ons tot steun zijn. Ik heb je altijd veel wilskracht toegedacht, Melusine, en wij zullen overwinnen, omdat wij moeten.’ Zij richtte zich hoog op, en haar oogen schoten vonken. ‘Moeten wij?’ vroeg zij met bizonderen klemtoon, ‘en waarom moeten wij?’ ‘Omdat onze plicht, onze eer het gebiedt,’ antwoordde hij eenvoudig en toch waardig. ‘Onze eer - ja,’ herhaalde Lady Melusine zacht; ‘ik weet, dat de eer altijd je hoogste goed geweest is,’ voegde zij er niet zonder bitterheid bij. Hij zag haar verstomd aan. ‘Is zij ook niet het hoogste goed der vrouw?’ vroeg hij met klemtoon. Zij perste de lippen vast op elkaar, als wilde zij een kreet onderdrukken, en knikte toen bevestigend. ‘Maar,’ ging zij na een poosje met neergeslagen oogen fluisterend voort, terwijl zij haar hand zwaar op zijn arm liet rusten, ‘maar er zijn ook uitwegen, en wie, wanneer men werkelijk liefheeft, vraagt, hoe de weg heet, die naar het geluk voert? Onverbreekbaar zijn de ketenen niet, die ik in dwaze onbezonnenheid op mij geladen heb... bestaat er dan in Engeland geen wet tot echtscheiden?’ Hertog Charley schrikte, en zijn arm liet dien van Melusine vallen. ‘Waarom wilt gij mij verzoeken, Melusine?’ sprak hij verwijtend. ‘Weet gij dan niet dat de Heilige Schrift den man zalig prijst, die de verzoeking weerstaat? En bovendien: - een gescheiden vrouw kan nooit de echtgenoote worden van een hertog van Hastings!’ Melusine deinsde terug en haar wangen werden zeer bleek. ‘Ge hebt gelijk, Charley,’ sprak zij gevat. ‘Wat moet je wel van mij denken, dat zulk een gedachte bij mij opkomen kon, ja, dat ik haar zelfs kon uitspreken, en bovendien nog hier in je huis kwam?’ voegde zij, met een snellen blik op hem, erbij. ‘Ik had mijzelf geheel vergeten!’ ‘Ik denk niets anders, dan dat Ralph Hereford mij met zijn gemalin de eer bewezen heeft, mijn gasten te zijn,’ antwoordde hij zoo eenvoudig en toch zoo waardig, dat zij de oogen neersloeg. ‘Brr - het wordt koud! Mylady zal kou vatten, als zij niet wat omdoet!’ riep op hetzelfde oogenblik Sir Robert Mount-Severn onderaan het terras, terwijl hij met nog jeugdige, lichte schreden de trappen opliep. Lady Melusine huiverde. ‘Ge hebt werkelijk gelijk - het is koud,’ sprak zij, de schouders ophalend, ‘het is zelfs vochtig in de lucht en ik had het niet bemerkt.’ ‘Wat moet mijn neef u dan aangenaam onderhouden hebben,’ sprak Mr. Mount-Severn met lichte ironie, ‘dat ge bijna bevroor! Het grootste deel van het gezelschap is reeds in het salon bijeen.’ ‘Wij willen er ook dadelijk heengaan,’ antwoordde Melusine opgewekt; ‘de hertog vertelde mij zoo interessant | |
[pagina 235]
| |
van de LotosGa naar voetnoot*), dat ik geheel vergat onder den kouden Engelschen herfsthemel te zijn!’ En zij nam lachend Sir Roberts' arm en keerde naar het gezelschap terug. Uit haar schoon gelaat waren alle teekenen van aandoening geweken, zij straalde weer van schoonheid en geest. ‘Hoe kan zij lachen, nu weer lachen?’ dacht de hertog achter haar aanloopend. ‘Men heeft altijd wel gezegd: Melusine Holwell heeft geen hart; maar ik weet beter. Zij heeft altijd de kunst verstaan, haar gevoel voor anderen te verbergen. Ik helaas niet.’ En hij zuchtte diep en smartelijk. | |
III.Lady Melusine bracht den nacht slapeloos door. De woorden van den hertog spookten in haar hoofd en vervolgden haar onophoudelijk, terwijl tranen van het bitterste berouw over hare wangen rolden; tranen, omdat zij lichtzinnig haar hand geschonken had aan Sir Ralph, terwijl een hertogskroon haar versieren, en Hastings-Castle met al zijn heerlijkheid haar toebehooren kon. Zij voelde zich in dezen nacht zeer ongelukkig en verwenschte honderdmaal haar trots, die haar weerhouden had langer op een levensteeken van den geliefde te wachten, en haar nu zoo'n bitter lot had beschoren. Mylady's humeur was natuurlijk niet van het beste, toen zij haar bed verliet, waarin zij den geheelen nacht over haar mislukt bestaan had nagedacht. Arme Sir Ralph, - hij zou in die gedachten zeker ook geen prettige plaats hebben ingenomen. Mary-Rose had het dientengevolge bij het morgentoilet zwaar te verantwoorden en kon Mylady niets naar den zin maken. Een prachtig negligé-toilet van fijn, wit Indisch casimir, met blauwe zijden figuren bestikt, omhulde haar heerlijke gestalte; de kleine voeten staken in blauw-zijden pantoffeltjes en op het blonde haar zweefde een klein mutsje van Brusselsche kant, met blauwe strikjes versierd. Nauwlettend bekeek zij zich in den grooten toiletspiegel, maar zij vond haar huid geel, haar wangen al te bleek van den doorwaakten nacht. ‘Zijne woorden hebben mij tot waanzinnig toe gefolterd,’ mompelde zij; toen nam zij wat poudre de riz en wat rouge en het oude verlokkende beeld stond weer vóór haar. In het portaal wachtte haar Sir Ralph, om haar naar de ontbijttafel te geleiden. ‘Hoe gaat het je, lieve?’ vroeg hij. ‘O, dank je,’ antwoordde zij los weg en wilde verder gaan. ‘Ik wil een enkel woord met je spreken, Melusine,’ sprak Sir Ralph, ‘het geldt de beantwoording eener vraag.’ ‘Nu?’ ‘Men heeft mij gisteren meegedeeld, dat ge den hertog al voor ons huwelijk gekend hebt. Is dat zoo?’ ‘Neen - ja,’ antwoordde zij weifelend; ‘hij kwam ééns of tweemaal bij ons in de pastorie in Schotland.’ ‘Zoo; en waarom hebt ge mij dat niet verteld? Ik meende dat ge hem hier voor den eersten keer ontmoette,’ zei Sir Ralph verwonderd. ‘Neen, ik heb hem vroeger al gezien en ik meende, dat ik het je verteld had.’ ‘Dat hebt ge niet gedaan, Melusine,’ antwoordde de baronet; ‘integendeel, toen ik er je op Hereford-House naar vroeg, hebt ge mij gezegd hem niet te kennen. Waartoe dient deze vreemde en naar het mij voorkomt nuttelooze leugen? Meer nog, waar was dan die comedie van eene vormelijke voorstelling voor noodig?’ ‘Mijn God, hoe onuitstaanbaar!’ riep Melusine ongeduldig uit, maar een hoog rood kleurde haar wangen; ‘wanneer de hertog zich mijner niet meer herinnert, dan moet hij zich toch wel aan mij laten voorstellen.’ ‘Goed, maar waartoe dient dan dat liegen van jou kant.’ ‘En ik vraag je met welk recht ge mij hier ondervraagt alsof ik een echtbreekster was, waarom oude menschen altijd zoo verbazend pedant zijn!’ ‘Gij wilt mijn vraag ontwijken,’ antwoordde Sir Ralph zeer ernstig. ‘Goed, ik zal er niet verder op aandringen. Misschien is de hertog zelf dan wel bereid mij de gewenschte inlichtingen te verschaffen.’ Melusine bleef verschrikt staan en keek Sir Ralph doodsbleek aan. ‘Ralph,’ bracht zij met moeite uit, ‘Ralph, dat zult ge niet doen, ge zult er den hertog niet naar vragen.’ ‘Zoo, en om welke reden, als ik je vragen mag?’ Zij liet het mooie hoofd zinken. ‘De hertog is een mensch met een onberispelijk karakter,’ sprak zij eindelijk. ‘Voor geen geld in de wereld zou ik willen, dat hij slechte gedachten omtrent mij koesterde of gelooven zou, dat ik iets voor je geheim gehouden had. Ik herinner mij werkelijk niet tegenover je geloochend te hebben, dat ik hem vroeger reeds gekend heb, en als ik dat deed, heb ik je vraag zeker verkeerd verstaan. Ben je nu tevreden?’ ‘Volkomen, Melusine, ik moet het wel zijn. Je oordeel over het karakter van den hertog is overigens zeer juist.’ Bij deze woorden herademde zij en betrad daarop met een vroolijk lachje de ontbijtkamer. Velen der gasten, namelijk de heeren, waren er reeds bij elkaar en Lady Carlyle nam evenals 's avonds bij de thee de honneurs waar. Sir Ralph en zijn gemalin namen hun plaatsen in; kort daarop verscheen de hertog. ‘Goed nieuws, heeren,’ sprak hij. ‘Overmorgen heeft de eerste groote jacht plaats; mijn jachtopzieners hebben het mij daareven meegedeeld.’ ‘O, hoe heerlijk, hoe verrukkelijk!’ jubelde Melusine, haar blanke handen in elkaar slaande. ‘Wat is het lang geleden sedert ik een jachtpartij heb meegemaakt!’ ‘Wilt ge dan mee op de jacht, Lady Hereford?’ vroeg Lady Carlyle zeer verbaasd. ‘Natuurlijk, ik zou geen Schotsche zijn als ik daarin geen vermaak schepte.’ ‘Een zeldzaam genoegen voor een dame, den heelen dag de onschuldige dieren uit het woud te dooden,’ merkte een der aanwezige dames op. Lady Melusine lachte. ‘Ik moet in uw oogen wel zeer wreed schijnen,’ sprak zij, ‘maar het is in Schotland algemeen de gewoonte dat de dames aan de jacht deelnemen.’ ‘Maar wij zijn hier niet in Schotland,’ merkte Lady Carlyle aan, ‘en hoewel Engelsche dames het ook wel doen, wordt het toch niet aardig gevonden.’ Melusine vertrok den mond als een kind dat den zin niet kan krijgen. ‘Het is niet lief van u, Lady Carlyle, iets wat mij genoegen verschaft, zoo sterk te veroordeelen,’ pruttelde zij. ‘Ik heb volstrekt het recht niet uwe handelingen te veroordeelen,’ verdedigde zich de oude dame; ‘ik wilde alleen maar zeggen, dat zulk een wreede bezigheid mij een onbegrijpelijk genoegen voor een vrouw toeschijnt.’ ‘Pardon, Lady Carlyle,’ riep Sir Mount-Severn met een buiging voor Lady Hereford, ‘een jonge, schoone vrouw staat alles goed en ik ben overtuigd dat Mylady even betooverend zal zijn op de jacht als in het salon en ook stellig goed treffen zal.’ Melusine lachte vroolijk. (Wordt vervolgd.) |