Twee dagen gingen voorbij zonder dat de oude Graselli zich vertoonde. Den derden morgen trok het de attentie der buren en men maakte zich ongerust. Men klopte en bonsde op haar deur; tevergeefs. Daar binnen bewoog zich niets. En nu waren allen er van overtuigd: er was een ongeluk gebeurd.
Er werd een politieagent gehaald, die een slotenmaker meebracht. De deur was weldra open. Achter de politie aan drongen de buren de geheimzinnige kamer binnen, waar nog geen hunner een voet gezet had. In het van geen gordijn voorziene venster viel het grauwe licht van een zonneloozen herfstmorgen. In dit schijnsel zagen de binnengedrongenen de oude Graselli met gebroken oogen op het armzalige bed liggen. En onbeweeglijk, de pooten uitgestrekt, lag op haar borst de groote, zwarte kat en haar gele oogen tuurden rond van den een naar den ander onder deze vele menschen, of een hunner ook van plan was de doode kwaad te doen.
Nu herinnerde vrouw Köppke zich het klagend geschreeuw der kat, die haar in den regennacht uit haar slaap gewekt had. Toen moest de arme oude gestorven zijn en het dier beproefd hebben haar met haar jammertonen te wekken.
De agent van politie was de eerste die naderbij kwam. De kat, met den kop op de voorpooten gedrukt, liet het toe. Zij wist als bij instinct, dat hij niets vijandigs in den zin had. Hij raakte het lijk ook niet aan, maar overtuigde zich dat hier geen medische hulp meer baten zou. Bij het nader onderzoek ontdekte hij aan haar hals een dun kettinkje, waaraan een zilveren plaatje hing. De politieagent zette zijn oogen wijd open, en niet zonder moeite las hij de woorden Gabriëlle Graselli en als datum 8. 4. 88.
Toen hij van plan was zich te verwijderen, de kat nog eens bekeek, ontdekte hij om haar nek een dergelijk kettinkje. Dat bracht hem op de gedachte dat de overledene een echte kattenmoeder had moeten zijn.
Hoofdschuddend wendde hij zich af en beval den anderen de kamer te verlaten. Toen verwijderde hij zich om bij zijn chef een verklaring van het gebeurde te gaan geven.
Een uur later verscheen de commissaris van politie met een dokter.
‘Het venster open en de kat weg,’ beval de commissaris, zoodra hij het muffe vertrek betrad. Aan het eerste werd onmiddellijk gevolg gegeven, en een frissche, koele herfstwind stroomde het vertrek binnen. Maar het tweede bevel kon niet zoo gemakkelijk worden opgevolgd; de kat raadde de vijandige bedoelingen. Zij richtte zich op de borst van de doode overeind, tot een sprong gereed. Bij die gelegenheid zag men het kleine zilveren plaatje aan den ketting bengelen.
Het groote zwarte dier - een waar prachtexemplaar in zijn soort - blies zoo boosaardig, dat de omstanders het niet raadzaam vonden, ze aan te raken.
‘De kat weg!’ beval de commissaris ten tweede male.
Behendig haalde een der politie-agenten een grijzen zak te voorschijn en wierp dien over de kat; maar niet zoodra voelde het dier het gevaar waarin het verkeerde, of het ontsnapte aan de handen van den politie-agent en was met één sprong het raam uit.
De omstanders lachten en liepen naar het venster, dat op straat uitkwam, maar er was geen spoor van het dier te zien.
De dokter schouwde het lijk, en de commissaris maakte aanteekeningen. Daar er evenwel geen reden was om te veronderstellen dat de vrouw een onnatuurlijken dood gestorven was, en zij waarschijnlijk overleden was aan hartverlamming ten gevolge van uitputting, werd het lijk in de gereedstaande draagbaar gebracht.
Toen ging men over tot de bezichtiging van de nalatenschap en kwam men tot een verrassende ontdekking. De oude vazen, die op de beddeplank, op den schoorsteenmantel en op een kastje stonden, waren allen gevuld met goud-, zilver- en nikkelmunten. Stellig was er een vermogen van eenige duizenden in het armzalige huisje voorhanden.
Onder het hoofdkussen lag een briefje, waarop in stijf, bevend schrift stond: ‘Ik verzoek dengenen, die mij vinden zullen, mijn kat op te nemen. Het is een zacht, lief dier, en aan een goede behandeling gewoon; zij luistert naar den naam van “Lucifer” en draagt om den hals een dito zilveren plaatje als men bij mij vinden zal. Ik heb daarop mijn naam Gabriëlle Graselli en den datum 8. 4. 88 laten graveeren. Mijn testament ligt in de waschtafel, en moet na mijn overlijden door het gerecht ten uitvoer gebracht worden.’
Nadat men ook dat gevonden had werd het den rechter overhandigd, die het dadelijk opende. Het was een soort van bekentenis, waarin Gabriëlle Graselli een oplossing gaf van het raadsel haars levens.
Zij had na jaren lang sparens een Oostenrijksch premielot gekocht en dit dertig jaren bewaard. Toen evenwel, hoewel zij reeds lang ook deze hoop bij al de teleurgestelde verwachtingen in haar leven opgegeven had, viel op haar lot een prijs van vijftig duizend gulden. Vóór vijf jaar nu was dat gebeurd.
Na aftrek van de onkosten werd haar twee-en-veertig duizend vijfhonderd gulden uitbetaald, in Duitsch geld bijna vijf-en-tachtig duizend mark. Na deze gebeurtenis liet zij hare betrekking als leerares varen en vestigde zich in het oostelijk deel der stad onder de arme bevolking, daar niemand haar daar kende.
Zij brak geheel met haar tegenwoordig leven, hield met niemand meer omgang en nam behalve de schatten, die haar zoo plotseling in den schoot gevallen waren, niets anders mee dan een kleine, nog zeer jonge kat, die zij kort geleden uit de handen van wreede jongens, die het diertje plaagden, gered had.
Zooals het niet zelden bij dergelijke plotselinge lotsveranderingen gebeurt, werd ook de oude onderwijzeres in de handwerken, die tot nu toe niets anders dan ontberingen gekend had, met gierigheid behebt. Toen het geluk in gouden gestalte tot haar kwam, was zij te oud om er nog van te genieten. Het wantrouwen der wereld, de angst voor diefstal en bedrog waren oorzaak, dat zij haar geld als dood kapitaal bij zich wilde houden, en de vrees, dat men kon veronderstellen dat zij in het bezit was van geld en haar om die reden zou berooven of vermoorden, was oorzaak dat zij als een bedelares leefde.
Al haar bloedverwanten waren haar in den dood voorgegaan, en daar zij van de andere menschen niets dan slechts ondervond, had zij zich met haar geheele hart aan haar kat gehecht, en daarom wilde zij ook na haren dood de verzekering hebben, dat dit goede, trouwe dier, haar Lucifer, niet verlaten zou achterblijven.
En nu volgde er een laatste wilsbeschikking, zoo zonderling, dat de heeren van het gerecht het hoofd schudden. Maar het testament van Gabriëlle Graselli, door haar zelf geschreven, was wettig en onaantastbaar. Het eenige wat dus nog te doen viel, was de universeele erfgenaam op te zoeken.
(Wordt vervolgd.)