Ondanks de hooge temperatuur was het eene heerlijke wandeling door de dicht beschaduwde kastanje-laan, aan wier einde zich het schoolgebouw bevond. Een zacht koeltje suisde door de toppen der boomen, ontelbare vogels zongen vroolijk hunne liefelijke melodieën en huppelden van tak tot tak; witte en gele vlinders fladderden lustig heen en weder, dartel genietend hun kortstondig leven; bloesems geurden, bloemen bloeiden, alles ademde zomerweelde, rust en vrede.
De beide jonge meisjes legden het eerste gedeelte van den weg zwijgend af; Corrie was blijkbaar nog onder den indruk van de vriendelijke terechtwijzing, welke zij van hare veel ernstiger vriendin had ontvangen, en Anna Verdoom was van haar kant niet voornemens de stilte het eerst te verbreken. Reeds meer dan eens had zij het bijgewoond, dat hare mooie, levenslustige vriendin met den nieuwen onderwijzer in het oog loopend flirtte, en daarom had zij het haar plicht geacht Cor op bedekte wijze onder het oog te brengen, dat zij niet gerechtigd was een lichtzinnig spel te drijven met iemand, wie ook.
Want - Corrie Testers was lichtzinnig en coquet. Als oudste dochter van eene kapiteins-weduwe zonder fortuin had men haar van jongs af voorgehouden, dat hare eenige kans op een goed huwelijk bestond in haar mooi gezichtje en bevallig figuurtje, zoodat het niet haar alleen te wijten was dat zij zich tot een ijdel, behaagziek meisje ontwikkelde en geen enkele gelegenheid liet voorbijgaan om zich tegenover heeren op 't voordeeligst voor te doen. Anna Verdoom daarentegen was de verpersoonlijking van eenvoud en oprechtheid. Ofschoon zij reeds jaren geleden van haar vader had vernomen over welk een groot fortuin zij van moederszijde nu al te beschikken had, scheen dit feit haar veeleer tot terughouding te stemmen dan dat zij er zich op liet voorstaan, zoodat het meer dan eens was voorgekomen, dat men op eene partij haar als juffrouw Testers aansprak, en de luchthartige Corrie als freule Verdoorn huldigde.
‘Als ik ooit trouw, dan zal het alleen met een rijken man zijn, opdat ik recht veel van het leven zal kunnen genieten,’ was de gewone uitdrukking van Cor, als hare toekomst ter sprake kwam; doch wanneer men dezelfde vraag soms schertsend tot Antie richtte, placht deze meestal licht blozend ten antwoord te geven:
‘Als ik ooit het heerlijke samenzijn met mijn besten vader opgeef, dan zal het alleen wezen om een man te volgen, van wien ik zielsveel houd; hoe of wat hij is, dat is in mijne oogen bijzaak.’
Intusschen zijn de beide meisjes reeds tot op korten afstand van de dorpsschool genaderd, en eindelijk het stilzwijgen verbrekend zegt Corrie, terwijl ze de stof van hare japon afschudt:
‘'t Is bijna jammer van mijn nieuw zomertoiletje in dit mulle zand; feitelijk moest men hier buiten niets dan katoen dragen.’
‘Evenals ik,’ klonk het schalksche antwoord; ‘je weet, Cor, dat ik 's zomers hier nooit mijne beste japonnen draag, die bewaar ik voor op reis. Misschien vindt men het wel dwaas van mij dat ik me altijd zoo doodeenvoudig kleed, maar papa geeft mij gelijk, en wat de buitenwereld zegt, laat mij koud.’
‘Niemand zal daar iets van zeggen, An, want iedereen weet hier op 't dorp, dat je vader schatrijk is; maar als ik met een eenvoudig katoentje loop, dan denken ze dat het “van armoe” is; je weet het toch wel: de kleeren maken de vrouw evengoed als den man.’
‘Nu, voor mijn part ga jij gerust je gang, als ik je voorbeeld maar niet behoef te volgen,’ klonk het ietwat bitse antwoord, terwijl Marietje Testers, die de beide meisjes zag aankomen, haar van uit de verte al toeriep:
‘Hé, hoe vervelend dat jullie me komen halen; mijnheer Van Andel had beloofd mij van middag thuis te brengen.’
‘Meer oprecht dan beleefd, Mies,’ zeide Anna Verdoom glimlachend, terwijl ze het kleine meisje beide handen toestak en den eerbiedigen groet van den jongen onderwijzer vriendelijk beantwoordde.
‘Heeft Marietje zich vandaag behoorlijk gedragen, mijnheer?’ haastte Corrie Testers zich te vragen.
‘Uw zusje geeft mij nooit reden tot klagen, juffrouw Testers,’ klonk het eenvoudige antwoord; ‘zij had mij gevraagd of ze zoover met mij mede mocht gaan, omdat ik vroeger al eens beloofd had eenige vergeet-mij-nietjes voor haar te plukken aan den waterkant.’
‘Het zou ons spijten indien we haar van dat genoegen beroofden, nietwaar, Antie?’ gaf Corrie met een van hare liefste glimlachjes ten antwoord; ‘als u het goedvindt, laten we dan allen samen terugwandelen.’
‘Dit zal mij een groote eer zijn,’ haastte zich de jonge onderwijzer te zeggen; ‘vergun mij echter nog even te gaan zien of de kinderen reeds allen het schoollokaal verlaten hebben.’
‘Hoe is het, Miesje, heb je het handwerk voor mama's verjaardag al af?’ vroeg Anna, zich tot het kleie meisje wendend. ‘Vertel me eens, is de pauw goed uitgevallen?’
‘O, freule, ik heb er zooveel last mee,’ klonk de openhartige bekentenis, ‘hoe ik ook mijn best doe, het wil maar niet gelukken, en Cor helpt me nooit eens.’
‘Kom dan morgen maar eens bij mij, mijn lief vriendinnetje, dan zal ik zien, of ik je niet wat kan voorthelpen; maar kijk eens, daar loopen Cor en mijnheer Van Andel al voor ons uit, laten we dus ook maar opstappen.’
‘Mag ik u een arm geven, freule? U is voor mij liever dan Cor; vooral als er vreemden bij zijn kijkt ze heelemaal niet naar mij om,’ klonk het kinderlijk naïef uit Marietje's mond.
‘Dat moet je zoo niet opnemen, Rieteke,’ gaf Anna vermanend ten antwoord, ‘maar Cor is altijd omringd door jongere zusjes, en ik ben op dit punt zoo slecht bedeeld, dat ik blij ben als ik eens een klein vriendinnetje bij me op visite krijg.’
Terwijl Antie deze luchthartige woorden uitte, kookte het haar inwendig van drift. Nog pas eenige oogenblikken geleden had zij getracht Corrie op haar onbehoorlijk gedrag ten opzichte van den heer Van Andel te wijzen, en in plaats van naar haar raad te luisteren, scheen het veeleer hare vriendin tot nog grooter overmoed te nopen. Nimmer toch had zij in hare tegenwoordigheid zoo operdijk met hem geflirt als dezen middag.
Opgewonden pratend en lachend liepen ze samen haastig voort, zonder zich om de beide achterblijvenden te bekommeren, totdat ze eindelijk aan den ingang van het dorp bleven wachten, omdat hunne wegen zich daar noodwendig moesten splitsen. Anna Verdoom, die niet dan met de grootste inspanning hare gedachten bij het kinderlijk gebabbel van de kleine Mies had kunnen bepalen, kon zich niet weerhouden Corrie reeds van uit de verte toe te roepen:
‘Herinner je je eindelijk, dat wij er ook nog zijn, Cor? Miesje en ik, we zouden echter ook wel verder samen den weg hebben gevonden.’
‘U hebt gelijk, freule, het was zeer onbeleefd van juffrouw Testers en mij om zoo ver vooruit te loopen,’ zeide de jonge onderwijzer, aldus den handschoen voor zijne gezellin opnemend, ‘maar we waren in een ernstig gesprek gewikkeld over sociale toestanden.’
‘Tot wederziens, mijnheer Van Andel, u neemt het me zeker niet kwalijk, maar papa zal reeds op mij wachten om samen nog even rond te loopen,’ zeide Antie Verdoom vriendelijk, blijkbaar den jongen man willende toonen, dat hare scherpe woorden van zooeven niet hem gegolden hadden.
‘Uw dienaar, dames, dag Marietje!’ en Van Andel ging zijns weegs.