† Peter Benoît.
Eenige weken geleden is te Antwerpen ontslapen een van België's grootste toonkunstenaars, Peter Benoît.
Onder onze lezers zullen er zeer
† peter benoît.
zeker maar weinigen zijn, die Benoît althans niet bij naam kennen. De ouderen herinneren zich nog met vreugde zijn ‘Rubens-cantate’, want wie eenmaal uit honderden kelen heeft hooren klinken:
‘Dan mocht de beijaerd spelen,’ zal het niet licht vergeten.
Voor de jongeren, ja zelfs voor de kinderen, is Benoît eveneens een goede bekende; met welk een vuur hebben we de kleinen hooren zingen:
‘Thuis, in bloemenpotjes lei
Moeder zaadjes, in de Mei.’
't Is jaren geleden dat we het hoorden, maar de indruk, dien de kindercantate ‘De Wereld in’ op ons maakte, was zoo groot, dat we ons nu nog enkele regels van den tekst en der melodie herinneren.
Peter Leonard Leopold Benoît werd op 17 Augustus 1834 te Harlebeke in Vlaanderen geboren. Reeds op jeugdigen leeftijd openbaarde zich zijn muzikale aanleg, maar zijn vader, een eenvoudig landbouwer, wilde zijn Peter liever onderwijzer of koster zien worden, en werkte dus niet mee om het talent van zijn zoon te ontwikkelen. De jongen wist evenwel zijn zin door te drijven, en nadat zijn vader hem eerst wat met zijn muzikale studiën voortgeholpen had, vertrok hij in 1851 naar Brussel, waar hij leerling werd van het conservatorium en compositie studeerde onder leiding van den talentvollen directeur Fétis. Herhaaldelijk verwierf hij zich aan die instelling de gebruikelijke bekroningen.
In 1856 werd Benoît benoemd tot kapelmeester aan het Théatre du Parc en verwierf zich in 1857 met zijn cantate ‘la Mort d'Abel’ den grooten staatsprijs (Prixe de Rome).
De Staatssubsidie gebruikte hij voor het maken van uitgebreide studiereizen, voornamelijk naar Duitschland, van waaruit hij aan de Brusselsche Academie een geschrift zond, getiteld: ‘La Musique Flamande est son Avenir’, waaruit toen reeds zijn streven bleek tot het scheppen van een echt nationale Vlaamsche muziekschool.
Benoît heeft veel voorspoed, maar ook veel tegenspoed gekend. Zoo brak o.a. voor den jongen meester na zijn schoone jaren in Duitschland een droevig tijdperk aan, Want hoewel hij zichzelf kunstenaar voelde, zag hij zich verplicht, om niet van den honger om te komen, te Parijs avond aan avond de operetten van Offenbach te dirigeeren.
In 1867 werd Benoît benoemd tot directeur der Vlaamsche muziekschool, thans Koninklijk Conservatorium te Antwerpen, en van dien tijd af dagteekenen zijn groote werken. Behalve de hier reeds bovengenoemden, moeten wij nog vermelden: ‘Lucifer’, ‘De Oorlog’, ‘De Schelde’, ‘De Rijn’, ‘Het Kinder-Oratorium’, ‘Het dorp in het gebergte’, een kerkelijk drama, ‘De strijdende, lijdende en zegevierende kerk’, ‘De koorsymphonie’, ‘De Maeijers’, de muziek bij het muziekdrama ‘Charlotte Corday’, eene massa frissche liederen, klaviercompositiën enz.
Het geheele leven van Benoît was een aaneenschakeling van waardeering, maar ook van tegenwerking; zelfs in zijn laatste uren vreesde hij nog voor den ondergang zijner composities.
Of dat zoo zijn zal? De toekomst zal het leeren!
In alle geval zal Benoît een eerste plaats blijven innemen onder de toonkunstenaars in zijn eigen land en ook daarbuiten.
Met buitengewoon vele blijken van belangstelling heeft men den Vlaamschen meester naar zijn laaste rustplaats gebracht. Het stadsbestuur van Antwerpen denkt er zelfs over een monument voor hem op te richten.