Maar 't is nu geen jonge moeder, die er zich overheen buigt... 't is een grootmoeder, niet oud van leeftijd, maar toch met zilverwitte lokken. 't Is een vrouw, gegrijsd vóór haar tijd, en toch moet ze vroolijk trachten te zijn.
Een kind moet hooren lachen.
Ja, mijn Robbi, anders leer je 't zelf niet.
Mijn ventje moet toegesproken worden met een vroolijke stem.
Grootmoeder moet al de kunstjes bedenken, die ze voor je vader deed... ze heeft al 't speelgoed nog... ze zal 't voor je opzoeken en 't voor je vertoonen en de geluidjes voor je namaken.
Ja, zeker, mijn kindje... en grootmoeder moet je ook liefhebben, maar niet zooals ze je vader liefhad... en ze zal je ook niet zoo toegeven.
Ze zal een man van je maken, met vasten wil, ze zal je harden en stalen... ze zal je leeren, anderen te ontzien.
Hoor je 't, Robbi... jij zult niet worden als je vader... jij zult de wereld niet beschouwen als gemaakt voor jou en de menschen als je speelballen.
O! als ik 't wist... als ik wist, dat jij zoo zoudt worden.. maar ik zal 't verhoeden.
Aan jou kan ik goedmaken, wat ik aan je vader misdeed.
Jij zult mij eerbiedigen, Robbi, en mijn wil; jij zult voor anderen leven en niet de anderen voor jou.
‘Breng hem groot naar uw voorbeeld, moeder,’ dat waren de woorden, waarmee je vader je verliet.
‘En leer hem zijn vader vergeten.’
Maar, dat zal ik niet doen, Robbi.
Ik zal je vertellen van je vader... veel... niet alles
Ik zal je vertellen, hoe hij hier, in 't zelfde huis, speelde als jongen en we samen blokkenhuizen bouwden en legkaarten samenstelden,
Maar ik zal je niet zeggen, hoe hij mij 't hart gebroken heeft door zijn autoritaire manier van optreden, hoe hij mij mijn kans op geluk heeft doen verliezen door zijn egoïsme en daardoor een edelen, braven, onzelfzuchtigen man heeft doen lijden. Dat zal ik je niet vertellen, Robbi, en evenmin, hoe hij, in zijn jeugdigen overmoed, de hand heeft uitgestoken naar een getrouwde vrouw en in koele berekening haar huwelijksband heeft willen breken en haar meineedig wilde doen zijn. En als je, later, naar je moeder vraagt, Robbi, dan weet ik niet, wat ik je zal moeten zeggen.
Ik zal je niet durven bekennen, dat ik haar nooit gesproken en slechts eens gezien heb.
Ik kan je niets van haar vertellen, Robbi, enkel, dat ze jong en zorgeloos was, dat ze haar mooie lente en haar onschuld heeft opgeofferd aan je vader, omdat hij haar begeerde.
Hij zag die bloem op zijn pad en plukte die en gaf haar een weinig passie terug, niet genoeg om haar gelukkig te maken, maar wel voldoende om haar voor elk ander geluk blind te doen zijn.
Zoo werd jij geboren, arm kind, als 't gevolg van een schuchtere meisjesliefde en een overmoedigen mannenhartstocht!
Ik wist er niets van, Robbi, anders zou ik gezorgd hebben, dat je, evenals je vader, als Robert van Herwijnen op de wereld waart gekomen, en ik zou bij het smartenbed van je moeder gekomen zijn en als hoofd der familie zou ik je ontvangen hebben.
Als ik 't geweten had, wat het gevolg van je vaders omgang met je moeder zou zijn, dan zou ik een plaats voor je in mijn huis ingeruimd hebben, voor jou en je moeder, en ik zou niet gedoogd hebben, dat je wieg ergens verborgen in een hoek stond.
Mijn arme jongen! het is niet de schuld van je grootmoeder, dat je als 't kind van een onbekenden vader bij den burgerlijken stand werdt ingeschreven...
Eerst toen je moeder gestorven was... toen je daar hulpeloos en verlaten in je wieg lag, arm weesje, toen begreep je vader, dat hij zich je lot moest aantrekken, toen voelde hij, dat je rechten hadt op ons, op je familie, dat wij je in den bloede bestonden.
En toen bracht hij je bij mij...
Klein, teer luiermannetje, evenbeeld van je vader. Ik zie hem nog met je aankomen, en één oogenblik was het mij als ontzonk mij mijn herinneringsvermogen en als miste ik alle besef van tijd en verleden. Het was mij, als stond je grootvader, mijn arme Robert, de liefde mijner jeugd, voor me, met ons kind, den kleinen Rob, jou vader, in zijn armen...
Maar één blik op je vader was voldoende om mij van alle dwaalbegrippen te genezen, want je vader stond daar met neergeslagen oogen, en dat zou zijn vader niet gedaan hebben. Die kon mij flink en fier in 't gelaat zien, die had niets gedaan, waarvoor hij zich zou behoeven te schamen.
‘Moeder, vergeef me,’ stamelde hij. ‘Ik kom een beroep op uw goedheid doen, dat is mijn kind, de moeder is dood.’
Mijn arm, klein ventje, je vader schaamde zich voor je!
Hij liep reeds eenige dagen rond met 't plan het mij te zeggen, mij te vertellen, dat ik een kleinzoon had... zonder ooit een schoondochter gehad te hebben.
Maar hij durfde niet.
Hij had wel den moed gehad de zonde te bedrijven, maar niet die te bekennen.
Het was een korte, doch hevige lijdensgeschiedenis, die ik toen te weten kwam.
Je moeder was te laat tot inkeer gekomen, en toen was haar berouw haar te machtig geworden.
Ze had je vader gesmeekt haar fout door een huwelijk te herstellen; hij had geweigerd, en toen ik hem naar de reden van die weigering vroeg, zei hij: ‘Maar moeder, ik kon u zoo'n burgermeisje niet als dochter thuisbrengen.’
Maar wel 't kind van het burgermeisje als kleinzoon!
O, Robert! je schaamde je voor de gevolgen van je misdaad, in plaats van voor de daad zelf, of juister, je liet een dwaling misdaad worden, alvorens die te erkennen.
Ik zou je moeder wel ontvangen hebben, Robbi; als ze braaf en goed was geweest, zou ik haar vergeven hebben. Ik heb je vader immers ook wel vergeven en hij was niet braaf en had meer willens gezondigd dan zij. Zij was immers je moeder, de moeder van mijn kleinzoon, evenals mijn zoon je vader was.
Maar ik wist 't niet.
Toen ik hoorde, dat er een kind leefde, dat rechten op mij had, toen lag je moeder reeds onder de aarde, toen was haar levensdrama uitgespeeld. En eerst daarna kwam je vader bij mij met zijn geheim en ik nam je aan uit zijn armen, en van dat oogenblik af was je mijn kind, mijn kleine Robbi.
Evenals voor jaren woon ik alleen, van de wereld af, met een jongske, waarvoor ik leven moet.
Toen je vader mij meedeelde, dat hij wilde gaan reizen, gaf ik mijn woning in Utrecht op en kwam ik weer hier wonen. Mijn oude huis stond weer te huur; het was alsof 't op mij wachtte.
Ik trok er opnieuw in... niet als jonge bruid, als voor jaren, maar als grootmoeder.
Dat is slechts een naam, mijn Robbi; ik ben nog jong van harte, ik wil 't zijn voor jou.
In die twintig jaar beging ik een fout, één aaneenschakeling van fouten liever gezegd; ik bewandelde een dwaalweg, maar nu heb ik 't rechte spoor gevonden.
Ik zal je liefhebben, mijn Robbi, ik zal je koesteren in de zon mijner genegenheid, maar ik zal je niet bederven, zooals ik je vader bedorven heb.
En als de zwerver bij ons terug zal keeren, dan zal hij, in 't oude huis, vinden 't evenbeeld van zichzelf, maar beter, maar minder zelfzuchtig, en hij zal er ook vinden de afscha-