Excelsior.
Door Nina.
(Vervolg en slot van blz. 104.)
Deze bleef zwijgen. Een voor een stak zij hare vingers in den handschoen, wreef zachtkens over het gladde leder en mat de lengte. Zij sprak geen woord, doch bleef droevig peinzend zitten, terwijl nu en dan een traan de gesloten oogleden bevochtigde.
De jonge man schonk zijn onbezonnen woorden geen tweede gedachte, maar verdiepte zich in het ‘Journal du Peuple’.
Meestal was Tonie, bij afwezigheid zijner zuster, moeder behulpzaam als deze zich ter ruste begaf; doch ditmaal verzekerde zij haren zoon zoo stellig dat zij Jeanne's thuiskomst wilde afwachten, dat de jonge man, die den volgenden morgen vroeg naar zijn werk moest, zich eindelijk naar bed begaf.
Het was elf ure, toen Jeanne de trap opkwam en zoo zacht mogelijk de deur opende.
Op het zien der geliefde blinde, die met een pijnlijken trek op het gelaat bleef voortmijmeren, uitte zij een kreet van verwondering en snelde naar haar moeder toe, om die met een kus te begroeten.
‘Nog niet naar bed, moedertje? Wat scheelt er aan?’ en zij sloeg de armen om den hals harer moeder.
‘Kind!’ sprak deze, terwijl zij Jeanne met een wrevelig gebaar van zich afstiet, ‘wat doet gij zoo laat op straat? Wat hebt gij aan uw handen?’ en zij klemde den tengeren pols van het meisje stijf tusschen de vingers.
Een angstige uitdrukking kwam in Jeanne's oogen; zij wist niet wat hare moeder deerde.
‘Hoe komt gij aan die dingen, wuft schepsel! Moet ge uw blinde moeder bedriegen? Heb ik nog geen ellende genoeg, dat gij met uw honingzoete woorden mij wildet doen gelooven, dat gij het toonbeeld waart der deugd?’
Zij stond van haren leunstoel op, terwijl zij Jeanne's hand stijf vasthield en haar met woeste drift over borst en armen betastte.
‘Van wie krijgt gij het geld, waarmeê gij al deze dingen koopt? Ellendige!’ En de arme moeder viel op haren zetel terug, terwijl zij in tranen van spijt en woede losbarstte.
Het meisje stond bleek en sidderend, als aan den grond genageld. Geen enkel woord wilde over hare lippen komen. Vreemde gedachten woelden door haar brein, tot zij plotseling voor hare moeder op de knieën viel en hare zachte oogen opheffend, stamelde: ‘Vertrouwt gij dan uw eigen kind niet meer? Moeder, zou ik....’
‘Raak mij niet aan!’ en hare dochter woest van zich stootend, wendde zij zich tastend naar het andere eind der kamer, juist op het oogenblik dat Tonie, door het ongewone gedruisch gewekt, de deur opende, onbewust dat hij de oorzaak was van al dit leed. Hij liep regelrecht op Jeanne toe, die roerloos op den grond lag, en tilde haar met moeite op den nu ledigen stoel.
‘Laat mij,’ snikte zij, ‘help moeder.’
‘Maar wat is er dan toch gebeurd? wat deert u?’ Doch Jeanne bleef zwijgen, en zich tot zijne moeder wendend was hij haar zwijgend bij het ontkleeden behulpzaam.
Treuriger nacht had dit anders zoo gelukkige gezin nimmer doorgebracht.
De zwakke moeder, die zich maar al te gauw tot wantrouwen in haar edel kind had laten overhalen, lag in duldelooze onrust op haar leger, waar hare Jeanne altijd aan hare zijde was geweest; en het arme meisje, opeens miskend door wie haar het liefste was, door 't ideaal waarvoor al haar streven en leeren gediend had, zat in stomme smart de nachtelijke uren door te peinzen, totdat de grauwe schemering hare opgeschikte kleederen verlichtte, die zij met eene huivering aanschouwde.
Waarom had zij gezwegen? Als zij had kunnen vermoeden, dat het edele doel, hetwelk haar drie jaren lang met kracht en moed bezield had, om elke macht, die haar benedenwaarts lokte, te bestrijden en den helderen blik steeds naar hooger gericht te houden, haar nu in de oogen harer moeder tot het laagste zoude vernederen, dan ware het beter geweest dat die moeder heel haar leven in armoede en duisternis had voortgestreden en dat haar kind voor altijd de wassende vleugels, die zij zoo vurig verlangde uit te slaan, had dichtgevouwen, liever dan dat zij ten laatste zich beschadigd zouden ontplooien.
Zij stond op en kleedde zich in haar armelijk kleedje; toen borg zij, voorzichtig, alsof zij een geliefde doode begroef, de noodlottige oorzaken van dit droevig tooneel, sloot zorgvuldig de lade en zeeg toen, uitgeput van droefheid, in moeders leunstoel neder, waar zij weldra in een diepen, doch onverkwikkelijken slaap viel.
Toen de grauwe dageraad de eerste lichtstralen in het kleine woonvertrek en op het gelaat der beide slapende vrouwen wierp, was het treffend om te zien, welk eene verandering in beider trekken de nacht veroorzaakt had; doch vreeselijker nog was de kloof, die in het hart van moeder en dochter was ontstaan door het onbedachtzaam gelispel van die booze stem, die lichtzinnig de eerste woorden van wantrouwen en miskenning die liefhebbende harten had ingeblazen.
Jeanne's laatste voornemen, eer zij insliep, om voortaan de lade gesloten te houden en al hare illusiën, die juist op het punt waren van verwezenlijkt te worden, te laten varen, kostte haar veel.
Den geheelen dag vervulde zij zwijgend al hare plichten even stipt als gewoonlijk en zij bleef vol zorg voor de arme, afhankelijke moeder, maar er werd geen woord tusschen beiden gewisseld; beiden bleven stom en geheel vervuld van al het leed dat haar drukte.
Verscheidene dagen gingen aldus voorbij.
Mme Radoux schreef Jeanne's afwezigheid aan ongesteldheid toe, doch daar zij niets vernam en het meisje haar vooral in dezen tijd onmisbaar was, rustte zij niet voordat zij de reden van haar wegblijven te weten kwam.
Het gebeurde slechts zeer zelden dat de brievenbesteller iets aan het adres van Mme Ricould te bezorgen had. Eenige dagen na het gebeurde kwam Tonie hem echter op de trap met een keurig briefje tegen, dat aan Jeanne was geadresseerd. Een oogenblik bekroop hem de lust om de enveloppe