Bismarck als verloofde en echtgenoot.
Onlangs zijn de brieven, welke vorst von Bismarck aan zijn meisje en vrouw schreef, uitgegeven door diens oudsten zoon, vorst Herbert von Bismarck.
Het met elf illustratiën versierde boekwerk bevat op 600 pagina's druks, 506 brieven uit den tijd van 1846-1892.
Vooraan staat de brief, waarin Bismarck, toenmaals opzichter bij het dijkwezen, bij den heer von Puttkammer vraagt om de hand van diens dochter Johanna.
Deze brief beslaat meer dan 4 bladzijden, of ongeveer 10 zijdjes briefformaat. Het boek eindigt met een telegram van slechts drie regels, den 16 September 1892 door Bismarck uit Varzin aan zijne echtgenoote, die op een badplaats vertoefde, gezonden.
Zulk een begin en een dergelijk slot van het boek kan men symbolisch opvatten; de eenvoudige opzichter van het dijkwezen heeft tijd uit de volheid zijns harten de persoonlijke aangelegenheden van zijn innerlijk leven in een uitvoerig schrijven te behandelen.
De vorst en staatsman daarentegen is er aan gewoon geraakt, alle oogenblikken, die hij vrij heeft, aan het algemeen welzijn te offeren, en slechts weinig tijd blijft er over voor de echtgenoote, die hij daarom toch niet minder liefhad. Overal blijkt uit deze brieven, dat Bismarck zijn heele leven door een goed, zorgzaam echtgenoot en vader geweest is. Aan het hoofd van een wereldrijk en aan 't hoofd zijner familie - in 't groote en in 't kleine - was hij goed en groot.
Het belangrijkst zijn stellig de brieven van den ‘verloofde’, een benaming, die hij, zooals hij meermalen verklaart, haat. Deze haat tegen het woord ‘verloofde’ is zeer kenschetsend voor hem, die niets halfs wilde zijn, en een verloofde is toch eigenlijk iets halfs, 't is het een noch het ander. Verliefd was hij evenwel als alle gewone stervelingen, en zijn verliefdheid uit zich bij hem ook op dezelfde wijze als bij anderen. Onuitputtelijk is hij in het verzinnen van lieve naampjes, die hij uit alle mogelijke talen bij elkaar haalt. Wanneer hij zelf geen verzen voor zijn meisje dicht, schrijft hij ze van Duitsche, maar meestal van Engelsche dichters over.
De brieven van den echtgenoot dragen natuurlijk een meer persoonlijk karakter. Zij beginnen meest allen met den aanhef ‘Mein liebes Herz.’
't Is hem steeds onverdraaglijk van zijn vrouw verwijderd te zijn. Uit het jaar 1888 dagteekent een karakteriseerend telegram uit Varzin aan de in Berlijn verblijfhoudende vorstin: ‘Zonder paard en zonder vrouw houd ik het hier niet lang uit, wij komen morgen terug.’ Voor het overige leeren wij hem in veel gevallen als een zorgzaam huisvader kennen, die belangstelt in de kleinste huiselijke aangelegenheden. Men moet evenwel niet denken, dat deze brieven enkel en alleen op zijn huishouden betrekking hebben, want nergens wellicht slaat men zulk een diepen blik in Bismarck's innerlijk leven, als in dit deel verzamelde brieven. Het is onmogelijk over deze verzameling te spreken zonder een bepaald punt op den voorgrond te plaatsen: uit alle intieme uitingen blijkt namelijk klaar en duidelijk Bismarck's godsdienstig karakter. Zoo begint ook zijn bekend werk: ‘Gedachten en Herinneringen’ met een artikel, waarin hij zijn verhouding tot den godsdienst uitlegt. In dit eerste artikel, waarin hij naar de hand zijner vrouw dingt, spreekt Bismarck bijna over niets anders, dan over zijn verhouding tot God.
Bismarck was nooit een femelaar, maar hij bezat, zijn geheelen mannelijken leeftijd door, een naïeve vroomheid.
Als voorbeeld hiervoor halen wij aan een brief, die uit het jaar 1851 dateert, en waarin hij schrijft: ‘Ik begrijp niet hoe een mensch, die nadenkt en toch van God niets weet of weten wil, zijn leven voor verachting en verveling kan vrijwaren; een leven dat daarheen gaat als een stroom, als een plant die spoedig verwelkt. Ik weet werkelijk niet, hoe ik het vroeger uitgehouden heb. Als ik nu nog moest leven als toen, zonder God, zonder U, zonder kinderen - en toch leven de meesten mijner kennissen zoo.
Maak uit mijn schrijven nu niet op, dat ik bizonder zwart-