De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI.‘Gevraagd eene onderwijzeres, om in de ochtenduren een meisje van zeven jaar les te geven.’ Mama kijkt op van de courant: ‘Jo, dat is nu net iets voor jou. Zoo'n jong kind eischt niet veel voorbereiding, en alleen de ochtenduren, dus niet zoo vermoeiend. Je houdt volop tijd over om te studeeren.’ De aangesprokene verandert niet van houding en blijft turen op de fijne drukletters van het boek, waarover zij zich heenbuigt, veel te diep voor het voorbeeld der jeugd. Het is een lang, mager meisje, op wier bleek gelaat ‘anemie’ geschreven staat. Een moede trek ligt om den mond en een weifelende uitdrukking in de waterblauwe oogen. Zij trekt de smalle schouders op en dof-onverschillig klinkt het: ‘Och, Ma, 't geeft immers toch niet! Er zullen wel weer genoeg liefhebsters zijn!’ ‘Maar je kunt het immers probeeren, schrijf er toch maar op.’ Jo's eenig antwoord bestaat in een minachtend optrekken van de wenkbrauwen, en haar oogen zoeken weer het werk, waarin zij verdiept was. Mevrouw schudt afkeurend het hoofd, maar roert het onderwerp vooreerst niet meer aan, terwijl zij, de lippen bewegend, haar dagblad weder uitspelt. Plotseling stokt zij en dan volgt er opnieuw hardop: ‘Aan een particuliere meisjesschool is vacant de betrekking van onderwijzeres voor de laagste klasse.’ Zij weifelt even - onderzoekend glijdt haar blik over het gebogen meisjeskopje. Jo bewaart het zwijgen. Dan waagt Mama een nieuwe poging. ‘Je moest er toch eens werk van maken. In je schoot wordt het je niet geworpen... je moet natuurlijk moeite doen... zoo gaat het niet langer!’ Even wacht zij om de uitwerking van haar predikatie waar te nemen. Jo kleurt, maar verwaardigt haar met geen repliek. Mama's stem wordt scherper als zij het thema voortzet. ‘Ik zie niet in, waarvoor al dat studeeren dient... Je stapelt maar akte op akte, wij kunnen je dure lessen betalen, maar aan zelf-verdienen denk je niet.’ En als deze toon geen invloed heeft, wordt het accent klagend-huilerig: ‘Je doet maar, of wij millionairs zijn, en het geld groeit je vader ook niet op den rug. De jongens kosten hem schatten, maar dàt kan niet anders... het studentenleven is duur en zij moeten meedoen voor den naam van je vader en om flinke mannen te worden. Maar het wordt tijd dat jij zelf eens wat verdient... voor je zelf kunt zorgen - tenminste je eigen studie kunt betalen.’ Driftig slaat het jonge meisje haar boek dicht, maar de onverschillige uitdrukking van haar gelaat verandert niet als zij antwoordt: ‘Ik verlang niets liever dan hier vandaan te komen! Ik weet niet waar ik niet gesolliciteerd heb, maar al dat schrijven op die vage advertenties geeft niets! Altijd hetzelfde liedje: Of heelemaal geen antwoord, òf je wordt beleefd uitgenoodigd tot een visite... men spreekt met je... doet je de inpertinentste vragen en stuurt je naar huis met fraaie beloften. Je hoopt weken aan weken... en begrijpt eindelijk dat het postje aan een ander vergeven is. Ik heb er nu genoeg van!’ Er ligt geen greintje bitterheid in de stem van de spreekster, alleen hopelooze berusting. ‘Je moest toch volhouden, eens kan het toch lukken!’ De raadgeving komt er aarzelend uit... Mama's overtuiging begint blijkbaar ook te wankelen. Tegen verwachting luidt echter het antwoord: ‘Nu, om u plezier te doen, kan ik er nog wel een velletje postpapier aan wagen. Maar het is den laatsten keer! Als het weer tevergeefs is, dan geloof ik dat ik stovenzetster word, of keukenmeid, of schoonmaakster, of straatveegster, of... weet ik wat... maar ik solliciteer niet langer voor niets!’ | |
II.‘Een antwoord op je advertentie; zie eens gauw of het wat goeds is!’ Een brief in de lucht zwaaiend, vliegt Dora de kamer binnen. Haar oogen glinsteren van genoegen over het blijde nieuws, dat zij binnenbrengt. De geheele familie V. d. Laan schrikt op bij de luidruchtige aankondiging, en in gespannen verwachting volgen aller blikken Charlotte, als zij bedaard de enveloppe opensnijdt, om daarna den inhoud te doorloopen. Even trillen haar lippen... dan reikt zij het schrijven aan haar vader. Mijnheer V. d. Laan zet zijn bril op, houdt het papier dicht voor zich, leest met een uitdrukking van gewicht - herleest - knikt eens - kucht en zegt dan lijmerig: ‘Hm... bij Van Driel! Een “deftige” oud-Hollandsche familie! Geen adel, maar toch patriciërs! Zij zijn zeer rijk!... Naar Indië? Het is me nogal iets!... Jij moet het zelf weten, kind. Je bent mij niet te veel... Maar als het voor je heil is... Als het voor je heil is, zullen wij ons de opoffering getroosten.’ Mevrouw V. d. Laan heeft al te lang haar nieuwsgierigheid onderdrukt en grijpt nu ook het epistel. Charlotte wendt zich intusschen tot haar vader. Haar energiek gezichtje verraadt niet wat er in haar omgaat, als zij op de lange tirade antwoordt: ‘Het zal het beste zijn dat ik er heentrek! Ik had niet verwacht zoo ver weg te moeten... ik zou zelf verkiezen dicht bij u te blijven,... maar... zoo kan het niet langer gaan. Ik ben de oudste... ik heb mijn akten... ik ben u al zoo lang tot last geweest. Nu de gelegenheid zich voordoet “fortuin” te maken’ - en zij glimlacht weemoedig - ‘mag ik die niet ongebruikt laten voorbijgaan. Het is niet mogelijk met je negenen van uw pensioen te eten... en hier in Holland kan men heelemaal niet klaarkomen.’ | |
[pagina 48]
| |
‘En moet je daar nu van avond heen? Tusschen acht en negen! Die menschen hebben nu niets geen égards! Het is onverantwoordelijk! Ik raad het je sterk af!’ en mevrouw V. d. Laan slikt een zucht in, zeker dat haar ongevraagde raad niet zal worden gevolgd. Wat zullen haar voorouders, de Bronkhorsten, wel er van denken? Charlotte gouvernante. Een afstammeling der Bronkhorsten afhankelijk! O tijden, o zeden!’ Jetty, de tweede dochter, een aardige brunette, die voor geen geld gouvernante zou worden en, met haar mooie oogen, als ‘beauté’ van de familie nog op een man rekent, lacht schamper: ‘Wat een ouderwetsche ideeën, Mama! Alsof er nu tegenwoordig wat aan is, dat een meisje om negen uur alleen over straat loopt!’ Als Charlotte gouvernante wordt, kan men haar niet als prinses huldigen. Egards!... Zij lacht spottend, coquetteerend in den spiegel met haar eigen mooi kopje. Zij zal wel zorgen, dat men tegenover haar steeds de noodige égards in acht neemt! De kleine Tine vindt het nu ook noodig zich neuswijs in het algemeen gesprek te mengen: ‘Ik heb juist gehoord
de boeien van den noordpoolreiziger andrée.
van een meisje op school, die een zuster in Indië heeft, die er gouvernante is, dat ze 't daar zoo goed hebben! Ze rijden in équipage en gaan naar bals en naar de komedie, en heel dikwijls trouwen zij er. Ik wil ook wel gouvernante worden en naar Indië gaan...’ ‘Zorg eerst maar dat je morgen op school je lessen kent, gansje,’ valt Jetty haar snibbig in de rede. ‘Weer zoo iets flauws van Jetty... maar Tine heeft toch gelijk, en ik zou het wat aardig vinden als Charlotte getrouwd terugkwam,’ beweert Willem, die voor een groote zuster van bijna dertig alle hoop op een huwelijk al verloren heeft... en zich toch zulke illusies had gemaakt van een rijken zwager, in verband met een fiets, die Pa hem niet wil koopen. Dora zwijgt met oogen, overstroomend van tranen. Wat zal zij beginnen als Lotte er niet meer is om haar de moeielijke grammaire te verklaren en haar lessen te overhooren? Wat zullen zij allen beginnen zonder de zachte, geduldige Lotte, hun oudste?’ Charlotte luistert niet naar al die beschikkingen, zij is blij dat niemand op haar let, want zij wil zich goed houden, en het kost moeite! Het valt haar harder dan zij denken, haar thuis te verlaten, ver weg te gaan van al wat haar lief is. Onder vreemde menschen naar dat Indië, waarvoor zij een geheime vrees koestert. Ja, zij is bang voor dat afmattend klimaat, dat reeds zoovelen heeft gebroken vóór hun tijd. Bang voor die zwartjes, die niet te vertrouwen zijn; maar vooral voor de Europeanen met hun materialistische levensbeschouwing, jagend naar geld, het doel van al hun streven, zich doodslavend om eerder ‘binnen’ te zijn! Maar.... plicht gebiedt! ‘Dus u vindt het goed, Pa?’ ‘Ja, kind, ik mag het je natuurlijk niet beletten, als jij dat als je roeping beschouwt. Overvloed kan ik je niet geven. De tegenwoordige jeugd is zoo veeleischend; in mijn tijd was men met weinig tevreden. Ik had het zoo anders gewenscht. Maar je moet het zelf weten!’ Charlotte houdt zich in. Zij had het ook anders gewenscht, heel anders... maar: ‘Si on ne peut avoir, ce qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a.’ Die levenswijsheid heeft zij de laatste jaren wel geleerd. Mama protesteert nog: ‘De jeugd heeft zoo weinig geduld! Pa en zij waren wel acht jaar geëngageerd, eer Pa adjunctkommies werd, en zij hebben al hun leven heel zuinig moeten leven en zij zijn er gekomen!’ - ‘Het is er naar!’ - denkt Jetty met een minachtend trekje om den mond. Zij stemt voor een rijken baron, dat is beter! ‘De jeugd wil alles met stoom,’ en Pa hult zich in een dikke rookwolk, om klem bij te zetten aan de niet al te nieuwe machtspreuk. Charlotte acht het onnoodig tot haar verdediging hare vele mislukte pogingen in Holland aan te voeren. Gebrek aan geduld is wel het laatste dat men haar kan verwijten, dat kan Leo getuigen, wien zij zes jaar trouw bleef, zonder dat zijn uitzichten iets verbeterden. Maar zij wil nu geen twist uitlokken. Onder de tafel wisselt zij een vertrouwelijken handdruk met Dora, de eenige die haar begrijpt. Dan neemt zij pen en inkt om te melden, dat zij present zal zijn op het bepaalde uur, en dwingt zich te hopen op succes.
(Wordt vervolgd.) |
|