Een korte beschrijving is voor hen, die nimmer een pantserdekschip gezien hebben, wellicht in staat eenigszins een denkbeeld van de inrichting te geven.
In het schip liggen twee doorloopende dekken, n.l. het opperdek en het kuildek.
Op het 1e, dat voor en achter iets verhoogd is, zijn geplaatst van voren de commando-toren, van achteren de torpedo-richttoren.
Op dit dek zijn alle vuurmonden, behalve 4 revolverkanonnen en 4 kanonnen van 3.7 cM. opgesteld, en wel 1 kanon van 15 cM. op ieder der verhoogingen in het opperdek en 3 kanonnen van 12 cM. benevens 2 kanonnen van 7.5 cM. aan stuur- en bakboord; op de verschansing aan weerszijden zijn 2 opstellingen voor kanonnen van 3.7 cM. aangebracht.
Verder worden hier aangetroffen de kombuizen, de bakkerij en de volksprivaten, benevens bergplaatsen voor zwemvesten enz.
De hangmatten worden gestuwd in de kooienverschansingen tegen boord.
Boven het opperdek, dat niet verhoogd is, ligt de barring waarop de sloepen kunnen worden gevoerd.
Op deze barring ligt aan stuurboord en bakboord langs de verschillende hoofden een smalle loopgang, voor en achter verbonden door een dwarsscheepsloopend gedeelte; op het voorste daarvan, de voorbrug, bevindt zich de bestekkamer en de toegang tot den commando-toren en aan iedere zijde een stoel voor een kanon van 3.7 cM. Boven de voorbrug loopt de bovenbrug met stuurhuis, waarop een bordes voor het voorste zoeklicht.
Het achterste dwarsscheepsloopend gedeelte, de achterborg, is ter hoogte van den torpedo-richttoren; op dien toren is het achterste zoeklicht geplaatst.
Vóór het machinekamerhoofd staat in de midscheeps het standaardkompas. Een revolverkanon is op elk uiteinde van de boven- en achterbrug opgesteld. Het kuildek is, na aftrek van de ruimten voor het doorlaten van de hoofden van machinekamer, ketelruimen en ventilators, geheel bestemd voor verblijven en logies van commandant, état-major en bemanning, terwijl slechts 3/10 der bemanning in 't tusschendeks logeert.
Vooruit op het kuildek en in de achterkajuit is aan weerszijden een kanon van 3.7 cM. opgesteld.
Het tusschendeks loopt in de lengte van den achtersteven tot tegen het gepantserde machinekamerhoofd, en aan de voorzijden van den voorsteven tot aan den voorkant van het voorste ketelhoofd; van hier tot aan den voorkant van het gepantserde machinekamerhoofd vormt het pantserdek tevens het tusschendek.
Op dit dek is de torpedobatterij opgesteld, bestaande uit een boegbuis, een hekbuis en een kanon aan stuurboord en bakboord in het achtertusschendek.
Vóór het voorste ketelhoofd is een waschplaats met acht sproeiers.
Ter hoogte van den achterkant van den ventilator boven de middenfankamer ligt de machinewerkplaats; de torpedowerkplaats bevindt zich onder het verblijf van den commandant.
In het voorschip, vóór het volkslogies, liggen de bottelarij en bergplaatsen voor stuurmans-, schippers- en andere details.
In de ruimte waar de torpedokanonnen zijn opgesteld, de torpedokamer, wordt een ijsreservoir aangetroffen.
Het gebogen pantserdek loopt van den achtersteven tot ongeveer 4 meter achter den voorsteven en vormt met het daarboven liggende tusschendek de ruimte waarin de cellen zijn aangebracht; deze cellen kunnen gebezigd worden tot het bergen van victualie enz.
Het koebrugdek loopt van den achtersteven in het achterschip tot tegen het schot achter de machinekamer, evenzoo in het voorschip.
Men vindt er de bergplaatsen van victualiën en daarvoor de bergplaatsen voor schietkatoen.
Het waterruim kan ± 43000 L. water bevatten en is in 4 deelen verdeeld.
Verder vindt men er de kettingbakken, victualiebergplaatsen, de rijstbergplaats en het zoogenaamde voor-station met de noodige sein- en stuurtoestellen en spreekbuizen.
Voorts de voormunitiebergplaats, daaronder het munitiemagazijn.
Op het achterkoebrugdek vindt men de stuurkamer.
Midscheeps ligt 't torpedomagazijn, de broodkamer aan stuurboord, zoo ook het achterstation, aan bakboord de bergplaats voor plunjes en electrische behoeften. Voorts vindt men nog munitiebergplaatsen en één voor schietkatoen; bergplaatstunnels voeren daaromheen.
Voeg ik hieraan toe, dat de grootste lengte dier schepen is 94.7 M. en de breedte 14.82 M., dat zij een waterverplaatsing hebben van 40.33 M3, met een stoomvermogen van 10167 indicat. paardekrachten, terwijl de grootste vaart bij den proeftocht afwisselde van 19.47 tot 20.08, de brandstofberging is normaal 450 M3, doch kan gebracht worden tot 970 M3 en de bemanning bedraagt 312 koppen, dan kan ik de beschrijving van die zeekasteelen eindigen en hoop ik er in geslaagd te zijn om in ruwe trekken eenig denkbeeld te hebben gegeven van de inrichting van eenig modern schip.
Maar niet altijd zijn 't schepen van die capaciteit als hierboven aangegeven, die bestemd zijn om naar Oost-Indië te varen. Zoo verlieten enkele weken geleden de twee torpedobooten ‘Hydra’ en ‘Scylla’ de haven van Nieuwediep om die reis te ondernemen. Hoe klein schenen die scheepjes, hoe rank lagen ze op het water, hoe nietig tegenover die woelige en vaak zoo onstuimige zee.
Hoe klein dat verblijf, hoe weinig bewegingsruimte voor officieren en manschappen, slechts 20 in aantal.
Wat een lengte, slechts ± 40 Meter bij eene breedte van 4 Meter en een diepgang van 20 d. M.
Met wat een belangstelling zullen wij die scheepjes volgen over den grooten Oceaan naar het land hunner bestemming, en laat ons hopen dat zij er spoedig aankomen zonder tegenslag en dat aan hen de spreekwijze: ‘zij kwamen van Scylla en de Charybdis’, niet bewaarheid worde.
Willemsoord, 25 Sept. 1900.