haar vriend toch nog gelegenheid had weten te vinden om een paar woorden tegen haar nichtje te spreken? En welke woorden? De bedoeling was onmiskenbaar!
Zij, Ellie, had zich angstig afgewend en was hem ijlings ontvlucht... Hoe dwaas, welbeschouwd, want was de zaak in elk geval niet waard om in overweging genomen te worden? Van leeftijd kon hij haar vader zijn en voor het overige zeide het reeds genoeg, dat hij tot de intieme kennissen harer tante behoorde; maar hij werd voor zeer rijk gehouden en karig scheen hij niet te wezen, dus zou zij als zijn vrouw in weelde kunnen leven. In weelde leven, zij, die van haar geboorte af doodarm was geweest; die elke kruimel brood, elk stukje kleeren van anderen had moeten ontvangen!
Weg dan voortaan met het wikken en wegen voor de huishouding van een ander! en weg dan ook met de zorg voor haar tantes toilet! Alles in het vervolg voor zichzelf en voor zichzelf alleen! Haar schâ zou ze inhalen, zooveel ze kon, met volle teugen zou ze drinken uit den beker, die haar zoolang onthouden was geworden! Ze zou genieten van haar jonge leven en zich laten vieren, zij, de paria, die door haar medescholieren reeds gemeden werd, alsof ze een melaatsche ware, en wier pogingen om een betrekking te krijgen en zich alzoo onafhankelijk te maken van haar tante, even vroeger bij aanvankelijk succes, nog tot tweemaal toe waren afgestuit op haar afkomst. De dochter van haar vader wilde men niet in zijn huis hebben, de dochter van een gewezen tuchthuisboef duldde men niet bij zijn kinderen. Haar aanwezigheid zou elke omgeving bezoedelen en die kinderen zou zij besmetten met de ondeugden van haar geslacht. Wat haar oom en tante Marie vroeger ook anders beweerd mochten hebben, de wereld scheen aldus over haar te oordeelen.
Maar nu had zich eensklaps een andere toekomst geopenbaard. Geen genade zou het meer zijn en ook geen dulden. Zij zou staan aan het hoofd van haar eigen huishouding en de eerste zou zij wezen in haar eigen woning.... En wreken zou zij zich op heel die wreede wereld, zooals zij door haar huwelijk zich dan alreeds op haar tante gewroken had.’
Fletsheid en loomheid waren verdwenen, een blos overtoog het jeugdige gelaat, en fier in het bewustzijn van haar macht richtte Ellie zich overeind. Ze was mooi, zooals ze daar stond, maar die schoonheid zou van korten duur zijn, want enkele minuten later verborg zij het aangezicht in de handen en van haar triomf was weldra niets meer over.
Te midden harer overpeinzingen was eensklaps voor haar verrezen het beeld van den man, door wien zij haar droomen verwezenlijkt moest zien; de man met zijn breed, plomp figuur, zijn diamanten speld in de veelkleurige das, zijn zwaren gouden horlogeketting met charivari en met zijn ring met brillanten, prijkende aan een zijner dikke vingers. Met zijn listige, schier in zoomen van vet verborgen oogjes had hij haar met kwetsende gemeenzaamheid toegelonkt en weldra waande zij zijn paarsrood gelaat vlak bij het hare te zien. Toen was haar geheele wezen in opstand gekomen tegen de nadering zijner vleezige en glimmende lippen en verschrikt was zij achteruitgedeinsd. ‘Vrij zijn, in weelde leven!.... en ziel en lichaam verkocht hebben! Dag uit dag in bij en met dien man te zijn en haar eigen voelen en denken gestadig ten offer te moeten brengen aan het zijne!.... Zoo dikwijls het hem zou lusten door haar eigenaar gegrepen en tegen zijn heet lichaam gedrukt te worden, om daarna onder den walm van zijn naar den drank riekenden adem, zijn liefkoozingen te moeten verduren!... Geacht en gevierd zijn, door wie? Als het dezelfden niet waren, dan toch door dezelfde soort van menschen, als de kennissen harer tante, de leden van den kring of van een dergelijken kring, als waarvan haar oom zooveel verdriet had gehad? Een verdriet, waarvan ze na zijn dood, toen haar tantes vrienden meer bij hen aan huis waren gekomen, eerst recht de reden was gaan beseffen....
‘Oom, hoe kon ik een oogenblik....’ snikte Ellie. ‘Ja, hoe kon zij zich aan zulke gedachten overgeven, zoo de achting voor zichzelf op het spel zetten?.... Hoe zou zij tante Marie en hoe zou zij haar neven..... Dirk vooral! ooit weer in het gelaat kunnen zien, zonder dat het hare door een blos van schaamte werd overtogen?’
Even later pelde mevrouw Jeanne een eitje. Of het hard of zacht was, zij zou zich dien morgen daar even weinig aan gelegen laten liggen, als ze gedaan had aan den smaak van de thee, die ze een oogenblik vroeger had gedronken. Haar oogen dwaalden naar het pakje, dat Ellie bezig was open te maken. Dat pakje, ze wist het, bevatte nog zooals ze uit den winkel gekomen waren de zakdoeken, die haar nichtje voor haar uit de hand zou zoomen. ‘Ze had er wel al een paar klaar kunnen hebben,’ meende mevrouw, ‘heel best!’ Maar ook daarvan zou Ellie op dat oogenblik niet hooren, want van de zakdoeken richtte mevrouw Jeanne voor de zooveelste maal haar blik op Ellie's gelaat en de sporen van droefheid, die daarop nog duidelijk zichtbaar waren, hadden mevrouw gebracht en hielden haar in een zeldzaam goed humeur. De overpeinzingen van haar nichtje schenen niet van aangenamen aard geweest te zijn; dat karretje ging dus niet op een zandweg!.... Maar zij zou oppassen, zoo beloofde mevrouw Jeanne zichzelf en een oog in het zeil houden, want het nest was slim genoeg, en die gek verliefd tot over zijn oude ooren!.... Ja, mevrouw Jeanne zou oppassen.
* * *
In een onaanzienlijke buurt van een groote stad verhuurde op dienzelfden tijd een zekere juffrouw ‘tijdelijke’ apartementen, twee ineenloopende kamers, of indien men dat verkoos, een van de twee en de tusschendeur op slot. Vervolgens waren er voor de logees nog een paar kleine kamers beschikbaar. Nu was het een feit, dat aan No. 70 het huisbordje altijd was aangeslagen en het was eveneens een feit, dat de kamers bijna nooit bezet waren.
Een derde feit liet zich vinden in de omstandigheid, dat de juffrouw wel aan mannen, maar nooit aan vrouwen wilde verhuren. Zoo er zich iemand van het vrouwelijk geslacht had aangemeld, al had ze een certificaat van goed gedrag kunnen overleggen, of indien een der gewezen logees het bij een volgende gelegenheid in zijn hoofd had gekregen om met zijn vrouw terug te komen, en hij de huwelijksakte in zijn zak had gehad, dan kon zoowel de vrouw als het echtpaar zich overtuigd houden, zonder eenige nadere toelichting teruggewezen te worden, ook al waren de verlangde apartementen op dat oogenblik onbewoond.
Die afkeer van vrouwelijke logees, zoo duidelijk bij de juffrouw merkbaar, dateerde reeds van een aantal jaren terug, van na een zeker tijdperk, waarin het huisbordje weggenomen was geweest, ofschoon de juffrouw gedurende al dien tijd slechts één en - het zij tevens vermeld - denzelfden commensaal had gehad.
Maar al viel het te constateeren van welken tijd die afkeer dagteekende, wat de reden aanging was het steeds bij gissingen gebleven, daar de juffrouw, de eenige, die in deze inlichtingen had kunnen verstrekken, zich er nooit over uit had willen laten, welke pogingen men in verloop van tijd ook reeds had aangewend, om haar over dat onderwerp aan het spreken te krijgen.
Als er iemand was geweest die, afgegaan op het bovenstaande, de meening had gegrond dat de juffrouw, ook wat het gehalte van haar mannelijke logees betrof, zich uiterst kieschkeurig betoonde, die iemand zou zich deerlijk vergist hebben. Het was een erkend feit, dat bij de logees van de juffrouw strenge deugd doorgaans niet de voornaamste factor was, en tevens was het een feit, dat niemand die lui beter op hun rechte waarde wist te schatten dan de juffrouw zelf,