Een en ander over Rotterdam en zijne havenwerken
door Wouter Cool Jr., civiel-ingenieur.
Met portretten, kaarten en andere illustratiën.
(Vervolg van blz. 224.)
Wij gelooven, dat zij, die tronen op den bok van een sleeperskar, zelf het gevoel bezitten ‘de heeren van Rotterdam’ te zijn, die voor niets of niemand hoeven te buigen.
Jammer voor hen, en gelukkig voor de eerzame burgers met de ‘bezige’ gelaatsuitdrukking, bestaat er sinds eenigen tijd een korps bereden politie, dat de orde goed handhaaft.
Keeren wij evenwel met onze gedachten terug naar de samenvloeiing van IJsel en Maas.
Een raderstoomboot nadert, breed rustend op het water, meer en meer vorm aannemend en grooter wordend. Voorbijvarend bemerken wij dat het een der salonbooten van Fop Smit is, en wel de W.F. Leemans.
De peetvader, de tegenwoordige inspecteur van den Rijkswaterstaat te 's Gravenhage, is een dier ingenieurs wiens naam innig verbonden is met de werken van den Waterweg. Hierover een enkel woord.
Het in 1831 voltooide kanaal van Voorne kon na 20 jaar niet meer ten volle beantwoorden aan de eischen die de immer aangroeiende afmetingen der stoomschepen stelden.
5 November 1857 werd een Raad van Waterstaat benoemd, gevormd uit beroemde ingenieurs, waarvan P. Caland als secretaris optrad, (dus het meeste werk deed) en zelfs zijn plan, de doorgraving van den Hoek van Holland, wist te doen aannemen.
In 1863 (tegelijkertijd toen Amsterdam zijn IJmuiden verkreeg) werd besloten dien nieuwen riviermond op rijkskosten tot stand te brengen.
De vorstelijke medewerking, in den aanvang verleend - Z.K.H. de Prins van Oranje namelijk deed 31 October 1866 den eersten spadesteek - heeft de daarna gevolgde ellende niet kunnen afwenden.
Men stelde zich voor in 6 jaar het werk, dat op f 6,300,000 begroot was, en tot doel had een dieptelijn van 72 d.M. onder gewoon hoogwater, te voleindigen door met behulp van uit den oever gebouwde kribben en dammen, de rivierbreedte te Krimpen op 225 M., te Vlaardingen op 450 M. en te Hoek van Holland op 900 M. te brengen.
De illusie, dat de stroom van het water den mond voldoende breed en diep zou uitschuren wanneer eenmaal een geul gegraven was, werd niet verwezenlijkt.
In 1877 was de maximum diepte aan den Hoek van Holland 3,80 M. beneden laag water, nadat reeds voor f 15,000,000 verwerkt was.
(Het tijverschil te Hoek van Holland bedraagt 17 d.M., te Rotterdam 13 d.M.)
Het benoemen van eene nieuwe Staatscommissie enz. enz. was een natuurlijk gevolg. Leemans werd aan haar toegevoegd en is sedert dien tijd nog met vaderlijke zorg bezield voor den eens sukkelenden knaap, die onder zijne leiding tot een flinken, krachtigen man opgegroeid is.
Bij de wet van 26 Juli 1881 werd besloten de inmiddels gestaakte werken voort te zetten, en o.m. vastgesteld dat de breedte van den vaarweg bij Krimpen 250 M., te Rotterdam 340, te Vlaardingen 450 M., te Maassluis 530 M. en bij het zeeëinde van het Noorderhoofd 685 M. zou wezen.
De plannen werden geraamd op f 30,000,000, waartoe de gemeente Rotterdam 1/10 zou bijdragen.
In het geheel is tusschen Krimpen en de zee 56,000,000 M3 grond weggebaggerd, waarvan vóór 1880 14,000,000 M3 verwijderd werd.
Om deze enorme hoeveelheden te verwerken, werden dank zij den drang der omstandigheden door de aannemers Vermaes, Bos en Volker de zelfladende zandzuigers uitgevonden.
Een vanaf een schip neergelaten buis, als een reusachtige olifanten-slurf, zuigt van den bodem den grond weg en bezorgt dien, hetzij in het vaartuig, hetzij in bakken die daarnaast drijven.
Wanneer deze bakken geladen zijn, worden zij ter ontlasting naar zee gesleept en ver buiten de kust, door het openkleppen van den bodem, geledigd.
Ook wel perst de zuiger den gezogen grond met veel water vermengd door buizen, tot 500 M. lengte, naar op te hoogen terreinen.
Bij onzen tocht op de rivier ontmoeten wij hier en daar deze zuigers, die met baggermachines, welke alleen in rustiger water kunnen werken, het vaarwater onderhouden of nieuwe havens uitgraven.
De na 1882 gevolgde werkwijze heeft tot het schitterend resultaat geleid, dat thans de diepte bij den mond aan zee 104 d.M., bij Rotterdam 90 d.M. (op een vak bij Maassluis 82 d.M.) onder hoogwater bedragen.
Toch mag hierbij niet gerust worden. Wáár ook ingenieurswerken worden uitgevoerd en in het belang der scheepvaart groote diepten worden aangenomen, grijpt in plaats van den toegereikten vinger, de scheepsbouwmeester den geheelen arm en eischt voor zijne vaartuigen nog veel meer. Zoo wordt het een eindeloos werken en zwoegen, een strijd voor het ‘to be or not to be’.
Hoe aanlokkelijk ook een tochtje op den IJsel of naar Dordt zijn moge, wij hebben de gemeentegrens bereikt en keeren den steven.
Links ligt IJselmonde. Een dorp, waarvan de huizen aan het water grenzen, even boven de daken der woningen een kerktorentje spitst, en een kasteel, rood kleurend, afsteekt tegen een donker geboomte.
Een hooge molen zwaait zijn vier armen als razend rond en rond.
Over het genoemde slot vertelt Van Spaan ons het volgende: ‘IJsselmonde is verzien met een deftig kasteel, 't welk gebouwt is in 't jaar 1072, van Govert met de Bult. Deze vent joeg met hulp van zijn neef den Bisschop van Utrecht, den jongen Graaf het land uit, want hij had het Graafschap van Holland, van den keizer te leen gekregen. Deze bultenaar stigte de stad Delft en bouwde aldaar mede een kasteel: kort om deze Govert speelde overal lustig den baas, als blijkt aan het oude spreekwoord: Govert met de Bult bezit Holland met geweld.
Dog de kruik ging zoo lang te water dat 'er den hengel af viel, want hij wierd eindelijk tot Antwerpen, zooals hij op een sekreet zat, van onderen doorsteken door een van Graaf Dideriks dienaars.’
Deze laatste gebeurtenis is de aanleiding geweest tot veel burgeroorlog en vernieling van het kasteel en ‘daar raakten d'er zeer veel kapot: bij honderden kregen een koud lemmer door den hals, waaronder veel geschore koppen, en aanzienlijke personen waren.’