er zich nooit rekenschap van gegeven waarom zij het prettig vond als hij kwam; waarom zij iets warms op haar wangen voelde als hij met haar sprak of waarom zij meer aan hem dacht dan aan andere jongelui die zij nu en dan zag.
Zij was slechts figurante op 't wereldtooneel en zou nooit een hoofdrol behoeven te vervullen. Al dat harde studeeren en poseeren om effect te maken in des levens drama was voor haar niet noodig. Maar zij wist wèl dat zij liever hare rol, hoe klein ook, met hem samen zou spelen dan met één van de andere acteurs.
Langzamerhand was zij wijzer geworden. Er was iets in haar binnenste ontwaakt, dat tot nog toe gesluimerd had, en met dat innige bewustzijn kwam tevens de strijd tusschen gevoel en verstand, en trachtte zij haar geheim te verbergen alsof het iets kwaads ware.
Hij was de eerste die de verandering bespeurde waarop hij gehoopt had, en nu, den avond voor zijn vertrek, nu durfde hij spreken. Hij wachtte het oogenblik af waarop hij rustig en met volle teugen van die eerste liefdewoorden en liefdekussen kon genieten, in de
mevrouw pauwels - van biene.
stille avondschemering, waarin hij haar eindelijk alleen vond.
Hij had er den geheelen dag over gedacht, wat hij zeggen zou en hoe hij haar ontmoeten zou, doch toen hij in het zoele lommer haren rustigen, zielvollen blik ontmoette, las hij daarin het vragende, dat haar de laatste dagen vervulde alsof zij zich verraden had; denzelfden blik waarmede wij iemand zouden aanzien die ons betrapte op het bewonderen en hanteeren van een kostbaar juweel, dat wij haastig uit de handen werpen uit vrees dat de intredende denken zou dat wij het ons wilden toeëigenen, en dan te hooren dat het kleinood voor ons bestemd is! O! dat het overgroot geluk van die eerste liefde niet kan voortduren doch altijd eindigen moet in verzadigden hartstocht.
't Was doodstil; alles rondom hen zweeg vol eerbied om naar die heiligende liefdetaal te luisteren; geen belofte, geen vragen; 't was slechts één uur van overgroote zaligheid, dat het donker werd en dat anderen hun geheim nog niet ontdekken mochten.
Toen het meisje later alleen op hare kamer kwam, slaakte zij een zucht van onuitsprekelijke dankbaarheid; met de handen gevouwen en de oogen naar de wolken gericht, bleef zij voor het open venster staan, hare gelukkige stemming inademend met volle teugen in een droom van zoete weelde.
Omhoog blonken de flikkerende sterren, doch als zij even omhoogblikte was het of zij in een akeligen, zwarten afgrond zag. Zij dacht niet aan slapen; zij ontstak geen licht, want hare glinsterende oogen zagen het groote licht aan den hemel ontstoken en in een oogenblik van extase knielde zij voor dat licht als voor haren afgod neder, en, met de handen op het vensterkozijn gevouwen, verloor zij zich in liefelijke gedachten.
Onder het venster kraakten lichte stappen op het zand.
Bij het ruischen van een zijden kleed, hoorde zij twee vrouwenstemmen:
‘Ik ga naar binnen,’ sprak de eene, ‘'t is reeds laat en ik moet morgen vroeg op om Eric nog voor zijn vertrek te zien.’
‘Vertrekt hij toch?’ vroeg de andere; ‘ik dacht...’
‘Zeker, 't was reeds lang zijn plan; waarom zou hij niet?’
‘Ik begon juist vandaag te denken of iemand hier misschien hem boeide; hebt gij 't niet opgemerkt? 't Zou vreeselijk zijn; 't is maar goed dat hij vertrekt.’
‘Ik begrijp je niet,’ vervolgde Eric's moeder. ‘Wat zou vreeselijk zijn? Wie zou hem boeien?’
‘Vergeef me; doch ik meende voor het eerst vandaag iets te ontwaren in de manier waarop hij Muriel aanziet en met haar spreekt, dat mij vroeger nooit getroffen heeft; en schoon ik van den kant van 't jonge meisje niets bemerk dat mij kon doen denken dat zij elkaêr begrepen, vond ik 't toch beter er je opmerkzaam op te maken, opdat gij 't nog intijds zoudt kunnen tegengaan.’
‘Maar, als het zoo ware, waarom zou ik het dan tegengaan? Er is toch niets op het meisje aan te merken? Zij is allerliefst en verstandig, en schoon ik wel eene betere partij voor mijn jongen zou wenschen, toch, als 't hem gelukkig maakt...’
‘O, maar Stanie, ge weet toch dat dit nooit zou kunnen, 't zou onmogelijk zijn.... Weet ge dan niet? Ik dacht dat iedereen hare geschiedenis kende. Hebt gij nooit geweten wie zij is?’
‘Neen!’
(Wordt vervolgd.)