De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
huursoldaat is. Terwijl bij alle Europeesche natiën op het vasteland de militaire dienst verplicht is en bijna overal algemeen, kan Engeland zich tevredenstellen met een effectief zeer gering leger, beveiligd als het is door zijn beroemden ‘silver streak of the sea’. Met zijn suprematie ter zee neemt het land genoegen; meer op zijn vloot dan op zijn landleger heeft het zijn vertrouwen gevestigd, en indien het den vrede niet had te bewaren in Britsch-Indië en begeerige handen had terug te houden van zijn overzeesche koloniën, zou het stellig niet aarzelen het leger op non-activiteit te stellen en alles aan de vloot over te laten. Daar Engeland er slechts een klein aantal beroepssoldaten op nahoudt, is het in staat het dezen, met name wat financieele voordeelen betreft, zoo aangenaam mogelijk te maken. Het soldaat zijn is dan ook in Engeland een formeel beroep, zelfs een goed beroep. Uit een paar aanhalingen uit het United Service Magazine moge het blijken. Een recruut drukt zich daar als volgt uit: ‘Ik sta om zeven uur 's ochtends op, dan maak ik mijn bed op en wasch mij. Om 7¼ treed ik aan; tot 8 uur heb ik dan exercitie. Op dat uur wordt het ontbijt op de chambrée verstrekt; daarna schoonmaken van de chambrée. Van 8½ tot 10½ uur verschillende werkzaamheden (verstrekken van brandstof enz.). Hierna is er gelegenheid om een pijp te rooken of een courant te lezen in de cantine tot 1 uur. Dan wordt er gegeten. Tot twee uur volgt er nu rust, terwijl de eetzaal wordt aangeveegd. Van 2 tot 4 uur exercitie in de loods, waarna weer rust tot om 4½ uur de thee wordt verstrekt; vervolgens (maar vrijwillig) oefening in de schermzaal, daarna wandeling en om 10 uur gaan slapen.’ Dit is de dagtaak van den recruut. Voor den afgeëxerceerden soldaat is die als volgt: Om zeven uur reveille en wasschen; om 7.50 wasschen van het lijfgoed; om 8.15 ontbijten; om 8.45 schoonmaken van de chambrée; om 9.30 in orde houden der equipementstukken; van 11 uur tot 12 uur parade; te 12.05 tweede ontbijt (warm) in de cantines, daarna een partij voetbal; om 1 uur middageten; te 1.30 schoonhouden der chambrée; van 2 tot 3 uur poetsen der wapenen, en daarna 1½ uur compagniesschool; om 4.30 thee; van 5 tot 7 uur in orde houden der militaire equipementstukken; van 7 tot 11 uur vrijaf. Wat is er van dit alles aan? Wij zullen dit eens aan de hand van een Engelsch officier onderzoeken, die daaromtrent in Harper's New Monthly Magazine voor eenigen tijd - vóór den oorlog - eenige mededeelingen heeft gedaan. Om soldaten te kunnen werven - aldus zegt hij - moet men, daar de industrie zich van goede werklieden voorziet door het aanbieden van een goed loon aan wie intelligent, krachtig, ijverig en knap is, - moet men zich richten tot dat deel der bevolking, dat het minst over al deze goede eigenschappen beschikt. Men verzekert daaraan een klein bestaantje, gemakkelijk en lui; men behandelt hen met zooveel omzichtigheid als zelfs de jongelieden uit betere kringen in landen, waar de dienstplicht bestaat, niet genieten; men went ze aan een betrekkelijk groote mate van comfort, al is dit natuurlijk niet overdreven. Maar toch is het van dien aard, dat deze soldaten, die uit kringen komen, waar men weinig verwend is, er zeer tegen opzien om zich buitengewoon in te spannen, en dat de verschrikkingen van den oorlog hen weinig aanlokken, hoewel de oorlog hun eigenlijk bestaansdoel is dat zij vrijwillig hebben aanvaard. Het beste bewijs hiervoor is de misnoegdheid, die er ontstaat in een regiment, op het oogenblik dat het wordt opgeroepen om in Britsch-Indië de acht jaren te dienen, die hun dienstreglement voorschrijven en waarna zij gepasporteerd kunnen worden. Toch zijn er natuurlijk ook zeer velen, die met opgewektheid naar de koloniën gaan, die aangetrokken worden door het onbekende. Daarenboven weten ze, dat ze het daarginds heel wat beter hebben dan in het vaderland. Zij zijn er bijna onbeperkt vrij en de afwisseling is er groot. Er zijn geen corveeën te verrichten, het grove werk wordt door inboorlingen verricht, die zelfs hun klanten op bed komen scheren en Tommy Atkins zijn kopje thee dienen, voordat hij nog van zijn legerstede is opgestaan. Eerst daarna besluit de voortreffelijke Tommy om zijn krib te verlaten en aan den arbeid te gaan, waaraan hij trouwens zoo kort mogelijk blijft. Aldus vertroeteld kan hij het wel uithouden, en geen wonder dat dan ook menig jonge man, die niet opgewassen is tegen den zwaren strijd om het bestaan in het moederland, met vreugde voor de koloniën dienst neemt. Maar het gevolg ook van deze mindere gehardheid is, dat er velen spoedig in het tropische klimaat bezwijken. Men heeft dan ook reeds moeten bepalen, dat beneden den twintigjarigen leeftijd niemand mag uitgezonden worden. Maar hoe wordt hieraan de hand gehouden? De burgerlijke stand is in Engeland niet al te best ingericht en vrij zeker is het, dat er velen lang voor hun twintigste jaar worden uitgezonden. Vanaf Wellington tot Napier en Wolseley toe hebben alle Engelsche generaals er over geklaagd, dat er reeds voor hun zeventiende jaar recruten worden aangenomen. Doch zelfs dit deel der beroepssoldaten zijn nog niet diegenen, waarop het minst te rekenen valt; zij worden althans nog door het avontuurlijke van den krijgsmansstand aangetrokken. Anders is dit echter het geval met hen, wier eenige bekoring schuilt in de premie, die de vrijwilliger bij zijn indiensttreding ontvangt. Onder deze categorie vindt men slechte werklieden, luiaards, hoofden van ongelukkige huisgezinnen, die er slechts op bedacht zijn zoo spoedig mogelijk te deserteeren en zich weer bij een ander regiment te doen inlijven, wat niet al te moeilijk is. Door dit middel weten zij tegelijkertijd een onaangenamen tijd van ballingschap te ontkomen, terwijl zij nog bovendien een extra premie verwerven. Deze omstandigheid verklaart dan ook het enorme getal deserteurs, dat het Engelsche leger elk jaar heeft in te schrijven. Allerlei voorzorgen heeft men trachten te nemen om het getal dezer lieden te verminderen. Een bewijs hiervan is wel te vinden in een boek van den heer G. Tricoche, die welingelicht is in deze materie en welke schrijft: ‘De militaire autoriteiten maken niet dan op het laatste oogenblik de definitieve lijsten openbaar van het detachement, dat moet vertrekken, hoogstens 48 uren voor de afreis. Het bataljon wordt onmiddellijk geconsigneerd, de posten verdubbeld en schildwachten worden op 20 pas afstand van elkaar geplaatst om de muren der kazerne, terwijl piketten in alle richtingen worden uitgestuurd om eventueel ontsnapten weer op te sporen. De sergeant-provoost en zijn helpers, kerels die op dat werk zijn afgericht, zoeken de slecht befaamde buurten af of er zich soms hier en daar iemand verstopt heeft.’ Aldus tracht men, als eenmaal de lijst der aangewezenen bekend is, uitingen van lafhartigheid en zwakheid, die zoo aanstekelijk werken, tegen te gaan, terwijl men eveneens hen overstelpt met inspecties, appèls, dienst enz. ‘Ik heb dat,’ schrijft de heer Tricoche, ‘alles nauwkeurig opgemerkt, daar ik toevallig bij zulk een gelegenheid korporaal van de week was. Mijn hoofd liep mij om van het rumoer van de wagens die beladen werden, van regimentskoetsiers die vloekten, van paarden die hinnikten, van vrouwen die weenden en hun pover huishoudentje inpakten, van kinderen die huilden, van signalen op de trompet en van militaire krijgsmuziek....’ In geen ander leger zal men toestanden kennen als de hier beschrevene, nergens houdt de soldaat er een getoloreerd huishouden op na als in het Engelsche. Van militairen hebben deze soldaten dan ook eigenlijk weinig en patriottisme is voor hen een vrijwel onbekend gevoel. Toch neemt dat niet weg, dat het kranige ‘troupiers’ zijn, gelijk zij hebben bewezen op alle slagvelden, waar zij | |
[pagina 128]
| |
hebben gevochten. Behoorend tot een krachtig ras, bij hetwelk lichaamsoefeningen ten allen tijde in hooge eer zijn geweest, gehard bovendien door een vasten levensregel, waaraan zij zijn onderworpen, en die hun physieke kracht tot den hoogsten graad heeft doen ontwikkelen (hun gemiddelde leeftijd overtreft dien van andere Europeesche soldaten), hebben de Britsche huursoldaten als verzamelbegrip trekken van flegma en eigenliefde, die niet te kleinachten zijn. Zij houden van hun gemak en laten zich derhalve niet haasten. Hoe vaak zijn ze in de Krim te laat gekomen op de afgesproken punten. En met welk een luxe zijn zij in hun bivouac geïnstalleerd. Op Trafalgar Square in de eerste plaats werken de werfofficieren, speciale ambtenaren, die er op uit zijn, de menschen over te halen om dienst te nemen. Daar staan ze, het mutsje op een oor, de sjerp om het lijf, het stokje in de hand. Het zijn oud-onderofficieren, die bij hun pensioen deze bijverdienste nog maken; zij verdienen ongeveer f 1.50 per dag benevens een aanbrengpremie voor ieder soldaat, om niet te spreken van eer aantal andere kleine buitenkansjes. Ook in hun leven is er afwisseling genoeg; soms is de oogst schaars, soms overvloedig;
de diaconessenhuizen in nederland. - operatiekamer te rotterdam.
dit staat bijv. in verband met werkstakingen, wanneer er zooveel toevloed is, dat men de menschen slechts voor het kiezen heeft. In 1885 was de oogst ongeveer 40000 man meer dan andere jaren. Maar op de vette jaren volgen de magere; enkele jaren is het al heel slap en voor de wervers is dan bitter weinig te verdienen. Om weer wat leven in de brouwerij te brengen zijn zij dan verplicht uitgaven te doen; zij reizen de dorpen af om er Harer Majesteits uniform te laten zien en zij trachten bedelaars, vagebonden, declassés van allerlei soort tot dienstneming over te halen. En dit tuig wordt dan, zooals wij al zeiden, meer vertroeteld dan onze landskinderen uit de beste huisgezinnen. Laten wij maar eens een kijkje in een der kazernes gaan nemen. Wij komen daar des ochtends aan op het uur dat de réveille geblazen wordt; de schildwacht stapt met snelle passen heen en weer om zich wat te verwarmen. Wij gaan naar een der chambrée's. Op de deur is een briefje geplakt, waarin wij lezen, hoeveel mannen daar gehuisvest zijn en op hoeveel steenkool zij per week des winters recht hebben. In een leger uit vrijwilligers samengesteld dienen de contractanten hun rechten te kennen en te weten hoeveel brandstof hun wordt toegelegd en wat het rantsoen is van de verschillende levensmiddelen, waarop zij recht hebben. Ieder man krijgt per dag ¾ pond vleesch met been en een pond brood; daarenboven, doch eerst sedert 1898, geeft de Staat 15 cents per man voor groente, specerijen enz. Wij werpen een blik in de zaal en zien de jongste mannen bezig met zich te kleeden, terwijl de ouderen nog wat liggen te luieren. Richten wij thans onzen blik naar de binnenplaats! Daar komen ze aan, in de eene hand een groote blikken bak, met de andere hun mouwvest toeknoopend. De gestraften zijn bezig met aanvegen of ten minste zij zijn daar aanwezig om het te doen. Om acht uur klinkt het signaal voor het ontbijt. Wij gaan de zaal binnen, die er proper en smakelijk uitziet; de bedden zijn nu opgeruimd; de lucht is ververscht en op de tafels is het ontbijtgerei neergezet. Men is bezig thee te schenken en deelt rond wat er vandaag voor extra is: boter, haring of havermout. Ieder kan bovendien, als hij daar lust en geld voor heeft, zich de weelde veroorloven van nog daarenboven iets te koopen bij een veteraan, die daartoe aangewezen is en die met kleine versnaperingen de verschillende zalen afloopt. Het hoofdstuk der gastronomie moest hier eigenlijk een zeer ruime plaats innemen, want op dit punt heeft de Engelsche soldaat een heerenleven. Een sergeant, die de kookschool te Aldershot heeft doorloopen, is met het toezicht op de bereiding der spijzen belast. Hij heeft een kok onder zijn bevelen, benevens hulpkoks zooveel als noodig is, want Tommy Atkins heeft een goede maag en een groote ook. Met hetgeen hij in de cantine kan koopen, maakt hij zijn spijzen nog smakelijker: peper, kaneel, cayenne enz. Dit alles wordt voor zeer lagen prijs, soms zelfs beneden inkoopsprijs verkocht; het verlies wordt dan gedekt door de winst, die men maakt op de dranken, waardoor derhalve de drinkers voor de matige soldaten betalen, wat dus bovendien nog een moreel voordeel heeft. Wij mogen hier dan ook onmiddellijk bijvoegen, dat het alcoholisme meer en meer verdwijnt uit het Engelsche leger, iets wat in de hand wordt gewerkt door het alleen maar verkrijgbaar stellen van bier in de cantines. In de koffiekamer naast de eetzaal kan men voor den matigen prijs van een stuiver een bord soep met een stuk brood, een schotel havermout of een bord met rijst en suiker krijgen of ook een kop koffie met een gesmeerd broodje. Bij dit alles is er geen sprake van ‘dienst’. En ook mag in het algemeen gezegd, dat het ‘dienst’ doen bij den Engelschen soldaat iets is wat slechts zeer zwak is vertegenwoordigd op zijn dagstaat. Sport toch neemt een groot deel in van zijn tijd: gymnastiek, voetbal, roeien. Om kort te gaan, de soldaten vervelen zich volstrekt niet in de kazerne; zelfs is dit zoo sterk, dat er bij ieder regiment altijd een aantal mannen zijn, die nooit uitgaan en het eene jaar in, het andere uit, in de kazerne blijven en er alleen maar uitgaan, als hun dienst dit eischt.... met name als ze getrouwd zijn, welk laatste een gunst is, die slechts aan een paar mannen per honderd wordt toegestaan. De vrouwen zijn in het kwartier gehuisvest. Meestal zijn ze waschvrouwen, wat geen onwinstgevend ambt is. Te mogen trouwen is dan ook een erg begeerd iets, dat slechts aan de beste manschappen wordt toegestaan, die minstens zeven dienstjaren tellen en op zijn minst 5 pond sterling in de spaarkas hebben belegd. De onderofficieren hebben het recht om te trouwen. Deze niet te hoog te schatten handlangers der bevelvoerders worden overladen met weldaden en hebben allerlei voorrechten.
(Slot volgt.) |
|