De Diaconessenhuizen in Nederland
door W. Knottnerus.
Met illustratiën.
(Vervolg en slot van blz. 118.)
Uit het ‘Asyl van zieken en zwakken’, in 1873 te Groningen gesticht, ontstond veertien jaren later het Diaconessenhuis aldaar.
Eenige dames hadden zich namelijk vereenigd met het doel: aan arme zieken versterkend voedsel, kleeding en beddegoed te verschaffen; ook kocht men eene kleine woning en stelde daarin een zaal beschikbaar tot opneming van zwakken en hulpbehoevenden. Eene vrouw werd belast met het bereiden der spijzen, die viermaal per week werden uitgedeeld, en met de verdere zorg voor deze kleine Ziekeninrichting.
Al spoedig openbaarde zich echter de behoefte aan verzorging der armen in de gezinnen - Wijkverpleging dus -; daarbij leerde de ervaring, dat het opnemen van menschen, die niet bepaald ziek waren, practische bezwaren medebracht. Het Bestuur (in 1884 gevormd), dat grootendeels zelf de kosten van dit alles bestreed, besloot het aantal leden uit te breiden en in ruimeren kring hulp en sympathie te wekken voor de nieuwe richting, waarin het voortaan wilde arbeiden.
Tegen den zomer van 1887 werd het bestaande gebouwtje in het ‘Diaconessenhuis’ herschapen. Als directrice werd benoemd Mevrouw de Wed. Albracht - v.d. Worm.
Met twee zusters werd het werk aangevangen, onder leiding van twee doctoren: een voor uitwendige en een voor inwendige ziekten.
Alles was nog uiterst beknopt, ja, veel mocht in waarheid ‘primitief’ geheeten worden. Maar deze gebrekkige leerschool bleek toch een leerschool geweest te zijn voor de zusters, toen ze reeds een jaar later in buitenverpleging gingen, en hare toewijding werd gevraagd voor de in 't Huis opgenomen kranken.
Het aantal diaconessen nam gestadig toe; echter làng niet in evenredigheid van de hulp, die verlangd werd. Ook hier zag men weder duidelijk, dat uitbreiding der Stichting - vooral tot het vormen van meerdere werkkrachten - nuttig en noodig was.
Eerst na vijf jaren wendde het Bestuur hiertoe pogingen aan. Het besluit werd genomen om een gebouw te laten zetten, dat meer voldeed aan de behoeften van den tegenwoordigen tijd... Een terrein werd
ziekenzaal te breda.
gezocht, gevonden en gekocht. Het werk, in Februari 1892 aanbesteed, was een jaar later voltooid.
Den 19den April 1893 kon het nieuwe ‘Huis’ betrokken worden. Hierin is ruimte voor dertig zieken, welke in drie verschillende klassen kunnen worden verzorgd. De Inrichting is voor alle geneesheeren opengesteld, maar zij heeft hare vaste huisdoctoren.
Bij het tienjarig bestaan van 't ‘Groningsche Diaconessenhuis’ was 't aanmoedigend te ondervinden, hoe deze Stichting deelt in veler belangstelling. Geen wonder, als men ziet, welk een rijke zegen daarvan uitgaat.
Aan den avond van 1 Maart 1890 waren te Breda, in een eenvoudig huurhuisje, enkele personen bijeen, om, op voorstel van ds. Berkelbach v.d. Sprenkel, te spreken over de oprichting van een Diaconessenhuis... Het Haagsche Gesticht had voorloopig twee zusters afgestaan, die aan dit liefdewerk den eersten stoot zouden geven. De kleine woning, van waaruit zij haren arbeid zouden beginnen, werd weinige dagen later voor belangstellenden ter bezichtiging gesteld.
't Eerste jaar reeds genoten 30 patiënten hier hulp en werden er eenige operaties gedaan. Verder werkten de zusters zooveel mogelijk in de wijk en verpleegden zij meermalen buitenshuis.
De vereeniging werd gesteund door giften in-eens en jaarlijksche contributiën; langzaam maar zeker ging het werk vooruit.
Na het vertrek (naar Gouda) van den stichter van het Huis, nam een comité van vijf dames 't bestuur op zich.
Omstreeks 1892 kwam het plan tot rijpheid: uit te zien naar een eigen gebouw. Eerst werd rechtspersoonlijkheid aangevraagd en verkregen. Ook nu de Inrichting zelfstandig optrad, bleef Den Haag nog in de behoefte aan zusters voorzien. Dat jaar waren er minder patiënten binnenshuis te verzorgen; de buitenverpleging was eveneens niet zoo druk, - des te meer kon er in de armenwijken gearbeid worden.
15 September 1893 werden de Haagsche diaconessen door zusters uit Breda vervangen; onder leiding eener directrice, mej. P.H. Koomans, zou men voortaan met eigen krachten werken.
Maar, waar nu eene geschiktere woning te zoeken? De moeilijkheid werd weldra opgelost: Men vond een huis, dat zeer goed veranderd en verbeterd kon worden; er was ook gelegenheid om eene operatiekamer bij te bouwen.
Vijf jaar na zijn ontstaan, bezat het Diaconessenhuis te Breda een eigen woning.
Welk een heerlijke vooruitgang!
Moest men zich in 't huurhuisje steeds behelpen, hier was niet alleen ruimte voor meer ziekenkamers, ook voor eerste klasse-patiënten, maar nog iets, dat een bron van genot werd: een flinke tuin.
Tusschen 1895 en 1896 opende men een chirurgische en gynaecologische kliniek voor minvermogenden.
Naarmate het Huis meer bekend werd, begonnen de inwoners van Breda zich meer te interesseeren voor den arbeid der zusters. Eenige giften voor ‘een grooter gebouw’ zijn hiervan een sprekend bewijs.
Doch zoolang het aantal diaconessen niet toe-