voelig voor persoonlijke eer en nergens is er zoo gereede aanleiding tot bloedvergieten als bij het vieren eener bruiloft, omdat dan stam tegenover stam staat. De Montenegrijnsche bruiloft sluit zich aan het oude gebruik van den bruidroof aan en wordt ook uiterlijk aldus vertoond. Het aanzoek geschiedt in het geheim door een derde; de verloofden weten niets van elkaar af; verloving en bruiloft worden door de ouders van het jonge paar vastgesteld. In plechtigen optocht, bewapend en bereden, de vaandeldrager voorop, de bruidvrager als laatste, begeeft zich de stam van den bruidegom onder gezang en voortdurend schieten naar de woning der bruid, wier stam, eveneens tot de tanden gewapend, staande de bruiloftsgasten ontvangt. Als eersten moeten de broeders van den bruidegom het huis binnengaan, daarmede symbolisch het inbreken in het tehuis der bruid voorstellend.
Ook de kerkelijke plechtigheid vindt onder schieten en vreugdegeroep plaats en eerst gedurende het bruiloftsmaal worden de wapens afgelegd. Loopt de bruiloft in goede orde af, dan wordt de bruid in het midden genomen en vertrekt men onder het afschieten der geweren, waarvan het geluid honderdvoud weerkaatst wordt en onder luidruchtig gezang, bij welke gelegenheid de bruidegom voor het eerst zijne vrouw ziet. Een enkel woord is echter bij zulke gelegenheden in staat de ergste vechtpartijen te doen ontbranden.
Om diep in dit interessante land, dat nog half wild is en toch zulke verfijnde begrippen van moraliteit heeft, door te dringen, is voor een reiziger een dankbaar werk. De moeilijkheden echter, die men daarbij ondervindt en de onmogelijkheid om van Cetinje den tocht voort te zetten, houden echter velen van een nader bezoek af.
Bovendien zou de toerist zich zeer teleurgesteld voelen, terwijl hij op den hem alleen openstaanden weg over Rjeka het zuidelijke deel van Montenegro leert kennen, dat hem door zijn buitengewoone schoonheid van het landschap, door de afwisselende tooneelen, rijkelijk voor zijn moeite beloont.
In Cetinje moeten weder paarden en een gids worden gehuurd; men vindt hier gidsen die Italiaansch verstaan; men verzuime niet rijkelijk mondkost en drank mede te nemen want het hangt van het toeval af of men iets genietbaars voor een mensch onderweg kan krijgen.
Van Cetinje voert een prachtige weg in drie uren naar Rjeka; wegens de sterke stijging, die soms 25% bedraagt en het belangrijke verschil in hoogte van 600 M. kan men niet per as gaan. Aanvankelijk gaat men door een komvormige streek, in welker diepte zich water opzamelt; daarom is het land hier goed gecultiveerd en groeit er de aardappel, die tot een der voornaamste voedingsmiddelen van het land geworden is.
Daar, waar de weg het hoogste punt bereikt, verheft zich een toren, belvédère genaamd, vanwaar men een zeer ruim vergezicht heeft, ruimer nog dan van den top van den Lovcen, daar men het gansche meer van Skutari overziet, waarover een lichte nevel licht uitgebreid, verder den reuzenkrans van de Alpen en het kustgebergte.
De Rjeka is een echte rivier van dit land: 's zomers droog, in het voorjaar en in den herfst een woeste bergstroom. In het dal ziet men een klein kasteeltje liggen, waarheen de vorstelijke familie den winter uit Cetinje ontvlucht.
Rjeka is een klein stadje, welks huizen het Dalmatische type hebben; groene luiken, uitspringende erkers, galerijen en een vooruitspringend dak. Dicht bij de stad verbreedt zich de Rjeka, langzaam stroomt zij verder, meer als een arm van het meer van Skutari dan als een eigenlijke rivier. De stad heeft eene gemengde bevolking van Montenegrijnen en Albaneezen; de eersten vertegenwoordigen meer het landbouwende element, terwijl de Albaneezen en Turken het nijvere en handeldrijvende deel der bevolking uitmaken.
Omdat een langer verblijf in dit stadje in geen enkel opzicht de moeite loont, moet de reiziger spoedig beslissen over den weg, dien hij vandaar wil maken. Van beide tochten is de havenstad Antivari het doel en tevens het einde van het verblijf in Montenegro.
De eene weg, dien men kiezen kan, gaat over Virbazar naar Antivari en kan in één dag worden afgelegd; de andere gaat van Rjeka naar Podgoricza en dan terug over Bjelopolje en Zabljack ook naar Virbazar; deze vordert echter vier of vijf dagen, echter verdient het warme aanbeveling het kleine tijdverlies en de te nemen moeite over het hoofd te zien, omdat op dezen tocht een typisch stuk van Montenegro te zien is en men de volkrijkste en bedrijvigste stad van het land daarbij bezoekt.
Van Rjeka naar Podgoricza heeft men omstreeks twaalf uur noodig; de eerste helft van den weg voert door een ongelooflijk ledige, woeste streek; slechts één punt, vanwaar men een vergezicht heeft op Zabljack en Wranina en het schitteren van eene groene watervlakte rechts, geven hier de eenige afwisseling aan de eenvormigheid van het landschap; als men den halven weg heeft afgelegd, komt men aan eene kerk, die op eene hoogte van 200 M. ligt. Daar eindigt de woestenij en als door een tooverslag verandert het tafereel. Een uitgestrekte, groene vlakte opent zich beneden voor het oog, doorsneden in de lengte door een breede rivier, die door talrijke zijstroomen wordt gevoed. In de verte ziet men de minarets van Podgoricza.
Vóór ons ligt de Moraca, de voornaamste rivier van het land, met welke de tweede levensader van het land, de Zeta, zich vereenigt. De drie belangrijkste steden Spusz, Denilovgrado en Niskiki liggen aan deze rivier, die meer dan duizend jaren lang aan dit land den naam gaf. Eerst in de 16de eeuw, onder de dynastie der Ernojevic kwam de naam Ernagora op.
Hoewel het landschap een weelderigen plantengroei vertoont, is toch het uren lange reizen daarin niet minder eentonig dan in de woestenij.
Podgoricza's huizencomplex ontdekt men eerst als men zeer dichtbij is, want de weg maakt vlak bij de stad een scherpe bocht.
De huizen liggen verspreid tusschen tuinen, men merkt vijf moskee-torens op en komt weldra in het midden van de stad, de marktplaats, waar men een goed hotel vindt.
Podgoricza werd naar het besluit van het Berlijnsche Congres met een aanzienlijk gebied aan Montenegro toegewezen, dat hierom jarenlang met Turkije heeft geoorloogd, waardoor een groot deel der stad in puin lag. Dank zij de zorgzaamheid van Montenegro is een nieuw stadsgedeelte ontstaan met heldere, ruime straten, die op het marktplein uitloopen. Een steenen brug voert naar het oude Turksche kwartier, dat nog overal de sporen van verwoesting draagt en eenzaam daar ligt. Slechts de oproep tot gebed van de moskee herinnert er aan, dat er nog leven is. Een eindweegs van Podgoricza bevinden zich de overblijfselen van Dioclea, de hoofdstad van de Romeinsche provincie van dien naam en de geboorteplaats van keizer Diocletianus.
Nadat men in deze interessante stad een dag heeft vertoefd, neemt men den terugweg aan, allereerst naar Bjelopolje, die een derde deel korter is dan die naar Rjeka en even afwisselend, nog afgezien hiervan, dat hij door een der vruchtbaarste streken loopt, die men zich denken kan. De bevolking behoort hier voor het grootste deel tot het Albaneesche ras. Halverwege gaat men over een steenen brug over de Moraca, die hier zeer breed is. Na een tocht van drie uren komt men in Bjelopolje, eigenlijk slechts een gehucht, waar men den meegenomen mondkost opmaakt en even rust neemt; overnachten kan men hier niet. Daarenboven heeft men tot het naaste station Zabljack slechts twee uur af te leggen door een ruig terrein, zoodat men den rotspunt met de rotsvesting eerst op het allerlaatste oogenblik opmerkt. Wie niet opziet tegen de moeite om