Op het strand van Le Portel
Oorspronkelijke Novelle door Nina.
(Vervolg en slot van blz. 56.)
De gevels der huizen waren achter draperiën van H. Maagdelijk blauw en wit verscholen; langs de nieuwsgierigen die rij aan rij op het voetpad geschaard stonden, kronkelde zich langzaam de fantastische menschenketen, in gemengd godsdienstige stemming. Tusschen de bewoners der verschillende visschersdorpen, die zich elk door hunne eigenaardige kleederdracht onderscheidden, droegen meisjes in het wit de sieraden der kerk en ‘Notre Dame de Boulogne’ nu en dan guitig omziende naar de flinke matrozen die de banieren omhoog hielden.
Waar elders bij wedrennen en regatta's de elegantjes hare toiletjes ten toon spreiden, daar pronken de visschersmeisjes van Vimereux en Le Portel met haar roode rokken en gouden sieraden bij de herhaalde processiën, welke de eenige afleiding zijn in haar eentoonig bestaan.
Inplaats dat dit bonte gewemel haar vroolijk stemde, ergerde het haar dat Pierre en al die flinke mannen met devote gezichten aan die vertooning deelnamen. Zij zette zelve ook wel zoo'n vroom gezichtje als zij op het tooneel zulke rollen moest vervullen, maar dan wist iedereen dat het comediespel was. Zou Pierre dan werkelijk zoo onnoozel zijn dat hij aan die wonderen geloofde en meende dat God gediend werd door 't offeren van geld en ten toon spreiden van kerksieraden. Bestond daarin het vroom-zijn dat hare moeder haar geleerd had? Alles ontstemde haar in den laatsten tijd. De tranen kwamen haar in de oogen. Zij keerde zich af van die menigte en liep zoo snel zij kon naar Portel terug en toen door het dorp naar 't stille strand.
De zee had zich tot ver voorbij het fort teruggetrokken, zoodat nu al de grillige rotsachtige steenvormingen boven het zand zichtbaar waren, en men, van de eene op de andere stappend, de steenmassa bereiken kon, die meestal uittartend te midden van de schuimende golven stond. Die eenzame ruïne, die hare verbeelding prikkelde als het tooverpaleis in een sprookje, lokte haar aan.
Vlug stappend, zooals zij vaak bij 't garnalen visschen, met haar schepnet gewapend, de visschersmeisjes had zien doen, wendde zij haar luchtigen tred van de eene rots op de andere; of tusschen de gleuven door over het natte zand, en kwam behouden aan hare bestemming.
Toen sloop zij over de afgebrokkelde steenen naar den achterkant van het fort, en dáár, waar niemand haar van het strand bespieden kon, zette zij zich tegen den muur geleund neder om eenige oogenblikken van de eenzaamheid te genieten.
't Was grootsche eenzaamheid! Met haren rug naar 't land gekeerd, zag zij niets dan de eindelooze vlakte! hoorde zij niets dan golfgeklots om zich heen, en van verre het ruischen van de zee, dat bij 't eentonig deinen 't vermoeide meisje in slaap wiegde. De avond viel. Het laatste goud van de ondergaande zon, was in het zilte water weggezonken; de schemering spreidde eenen dunnen sluier over al wat zij omvatten kon.
Als door deze lichte aanraking gewekt, schrikte Gabriëlle plotseling op en staarde verbaasd om zich heen.
Rondom de rots, waarop zij had gezeten, stond alles blank; er was geen droog plekje meer waarop zij hare voeten zetten kon; zij zag slechts wit schuimende koppen die haar tergend naderden.. Zij rilde van angst! Zich vastklemmend aan den harden steenen muur, kroop zij voorbij den hoek van het fort, en bemerkte dat hooge golven tusschen haar en het strand spoelden, en van de rotspunten hier en daar nog slechts enkelen, hooger dan de anderen, werden aangeduid door het schuim dat er spattend tegen aan klotste. Wanhopig wrong zij de handen en gilde zoo hard zij kon ‘Pierre!’ maar Pierre hoorde haar niet. Geen gevleugelde liefde kwam Andromeda verlossen. Eindelijk besloot zij er doorheen te worstelen: Zij kon daar toch den geheelen nacht alleen niet blijven; 't werd al donker en niemand bekommerde zich om haar. Zij zag hier en daar nog een zwarte stip boven water die zij bereiken kon, zoodat zij op eens al hare krachten inspande en den eersten sprong waagde, vlug ijlend over de naaste glibberige rotsen en dan weer in 't water dat hoog om haar heen plaste.
Eindelijk, toen het jonge verlaten schepseltje weder een stevig punt had bereikt, en van daar op een nabijzijnde steenmassa wilde overspringen, gleed haar voetje over het gladde zeewier, dat in lange ranken er omheen dreef, en viel zij met haar teere hoofdje voorover op de scherpe steenen, die onder het water, als snijdende wapenen verborgen lagen. Zij uitte een schrillen kreet.
Het bloed sijpelde uit den gewonden slaap en teekende roodachtige aren op het grauwe water. Met het bloed vlood langzaam het leven weg zonder dat één hand naar haar werd uitgestoken. Bleek en koud lag zij op het eenzame strand.
Donkere wolken versnelden het avondduister en heel de omgeving verloor in éénzelfde wasige tint hare duidelijke lijnen.
In ongedurige ongerustheid over Gabriëlle's afwezigheid her- en derwaarts slenterend, verstoord om de onverschilligheid van moeder en zuster over hare late tehuiskomst, was Pierre zeewaarts geloopen en stond blootshoofds, met de armen over elkaar geslagen tegen de pas gedoopte schuit geleund, turend of hij ergens iets kon ontwaren.