Hereenigd.
Oorspronkelijke schets naar het leven
door A. de Morèl.
(Vervolg en slot van blz. 8.)
Alle pogingen zijnerzijds, om weer tot overeenstemming te komen, mislukten. Ook een briefje, dat hij aan haar had geschreven en waarin hij alle booze praatjes trachtte te weêrleggen, bleef onbeantwoord, en toen hij, na acht dagen wachtens geen bericht op dit laatste epistel ontvangen had, ging hij op een avond de deur uit, voorgevend een luchtje te gaan scheppen. Hij kwam niet weêr dien avond, en ook niet den volgenden dag, maar op den derden dag werd zijn lijk gevonden drijvende in de rivier. Op hem vond men een briefje aan zijn moeder, waarin hij haar vergiffenis vroeg voor zijn wanhoopsdaad, zeggende dat het hem niet mogelijk zijn zou verder te leven zonder de zekerheid te hebben, dat het meisje, dat hij zoo zielslief had, ook zijn vrouw zou worden.
Met horten en stooten was het laatste deel van haar verhaal gedaan, telkens onderbroken door zacht snikken der ongelukkige moeder, die thans weer die vreeselijke uren in gedachten doorleefde. En toen de grootste smart een weinig geweken was, nam zij de hand harer bezoekster vertrouwelijk tusschen de hare, en haar hoofd dicht bij dat der jonge vrouw brengend fluisterde zij: ‘het is gebleken dat al die leelijke verhalen over mijn jongen leugens waren, uitgedacht door werkmakkers die ijverzuchtig waren,’ en haar hoofd nog dichter vooroverbuigend zei ze als in een zucht: ‘die deern heeft mijn jongen vermoord.’
Als vermoeid door zooveel inspanning, viel het hoofd terug in het kussen. De oogleden gesloten, de handen op de borst gevouwen en van haar dunne lippen vier-, vijfmaal achteréén, heel zacht: ‘Moordenaarster’, ‘Moordenaarster’.
Het licht brandde hoog in het kleine, eenvoudig gemeubelde vertrek. Zoo'n gasvlam, eenige uren achteréén gebrand, was voldoende om de kille, vochtige lucht uit de kamer te verdrijven, en het er aangenaam warm te maken. Zij had het dien dag druk gehad, Nellie Pietersen, de jonge vrouw, die bij vrouw Smits op ziekenbezoek kwam. Zij had er nog velen bezocht, en hier en daar een bemoedigend woord gesproken, maar overal gezorgd dat er in bestaande behoeften werd voorzien.
Hoed en mantel werden afgedaan en zorgvuldig in een kast geborgen. Het dikke, zwarte haar, nat geworden door de vochtige avondlucht, werd met enkele streken naar achteren gladgekamd, en daarna den kleinen, zwarten hond, die reeds eenige malen ongeduldig tegen ‘de vrouw’ was opgesprongen, eenige vriendelijke tikjes op den kop gegeven, met de verzekering ‘dat hij de beste hond van “de vrouw” was.’
Vergenoegd keek zij haar kleine kamer rond. Het zag er gezellig, echt huiselijk uit. Een mooi, laag fauteuiltje bij het raam, een langwerpig ronde tafel, met vier eenvoudige stoelen in het midden onder de lamp, een klein schrijfbureau aan den eenen, en een groote boekenkast vol bandjes aan den anderen wand. Op den schoorsteen, tusschen de pendule en een paar groote vazen, de portretten van een man van omstreeks zestigjarigen leeftijd, een mooie, vriéndelijke kop, met zwaar krullend haar en langen vollen baard, en van een even oude dame, wie men het kon aanzien dat zij in haar jeugd schoon geweest moest zijn.
Aan den wand een paar oude staalplaten van Engelsche meesters, en nog eens dezelfde portretten, maar in grooter formaat en breeder lijst.
De temperatuur was er nu goed, behaaglijk warm, een groote tegenstelling met de vochtige kou van buiten. De kleine zwarte hond draaide zich om en om, in zijn nestje van wit flanel, met één oog kijkend naar ‘de vrouw’, al haar bewegingen volgend.
Het kleine bureautje wordt opengetrokken, een stoel er voor gezet en van de tafel de courant en twee, drie brieven die er lagen, genomen en op het groene laken der schrijftafel gelegd. De courant wordt haastig ingezien; daarna kwam de beurt aan de brieven. De eerste betreft een verzoek om zedelijken en financieelen steun voor een verarmde familie, de tweede een circulaire van een nieuw opgerichte afdeeling van ‘Armenzorg’, de derde kwam niet uit de stad harer inwoning maar droeg een vreemd postmerk.
Met één oogopslag, wist ze van waar, van wien die brief kwam. Zij herkende dat loopend, eenigszins zwaar mannenschrift onmiddellijk, en in plaats van hem te openen, bleef ze met één hand onder het hoofd geleund in gepeins naar het adres zitten kijken. Wat zou er in staan? Wat zou hij te schrijven hebben na zooveel jaren van scheiding?
En ze dacht zich vele jaren terug, toen zij op twintigjarigen leeftijd zich engageerde met Albert van Hagen, slechts twee jaar haar oudere, en hoe, door gestook van verschillende zijden, en door kwaadsprekerij aan hun verbintenis een einde gemaakt werd. Na het eindigen van hun engagement hoorde zij niets meer van hem, en nu eensklaps een brief van hem. Wat kan de reden zijn, die hem noopt na zulk een lang tijdsverloop, zich tot haar te wenden?
En nu eerst opent zij den brief en leest de vier dicht opeen geschreven pagina's snel door. Zoo nu en dan rimpelt het hooge voorhoofd zich even, en als zij aan het einde van den brief gekomen is, glinstert er iets vochtigs in haar oog en maakt ze onwillekeurig met de hand een gebaar om een traan weg te pinken.
Het was een brief van Albert, één lange, aanhoudende smeekbede, om het verleden, het gebeurde van weerszijden te vergeven en te vergeten, en den op jeugdigen leeftijd zoo lichtzinnig verbroken band weder te herstellen. Een hoogst ernstige brief, eerlijk en openhartig, alle schuld van het gebeurde voor zich zelf nemend, haar vrij pleitend van alle verantwoordelijkheid. En aan het eind van het lange epistel een ernstige vermaning, om toch vooral geen weigerend antwoord te zenden, want dat de gevolgen daarvan niet te overzien zouden zijn.
Met de handen voor het gelaat, de ellebogen steunend op het groene laken, zit zij in ernstig nadenken verzonken. Het schrijven kwam zoo geheel onverwacht, zoo op eens haar kalm leven verstoren. Het woelde en suisde in die anders zoo kalme hersens.
Op eens springt ze van haar stoel op en loopt eenige malen met snelle zenuwachtige passen de kamer op en neer. Zij denkt aan haar bezoek van dien ochtend, en aan het vertrouwelijk verhaal van vrouw Smits. Het treurig einde van dien armen jongen, die ook een laatste poging deed om oude veeten tusschen hem en de vrouw die hij liefhad goed te maken. Zij stelde zich voor dat het slot van zijn brief hetzelfde dringende verzoek, dezelfde stille bedreiging bevat kon hebben als die, welken zij zoo juist ontvangen had.
En luid snikkend valt zij op een stoel neer. Haar Albert zou hetzelfde kunnen overkomen als dien ongelukkigen jongen Smits. God! neen, dat nooit, dat nooit, daar kwam haar geheele brave vrouwenziel tegen in opstand. Hij door haar schuld, door haar toedoen ongelukkig zijn, zijn heele leven lang. Neen, dat mocht, dat kon niet, en uit haar schrijfcassette een velletje papier nemend schreef ze:
Beste Albert,
Je langen brief heb ik ontvangen, en wilde je voorstellen om op een middag die je het beste schikt (liefst Zondag) mij een visite te komen maken. We kunnen dan een uurtje on-