gezicht had op de huisdeur; daar kwam zij er uit, een vlug slank figuurtje, met een schotsche blouse en een zwarten rok en een matrozenhoedje op het kroeshaar. Hij liet haar passeeren.
‘Juffrouw Dirksma!’
Zij zag hem even aan en lachte vriendelijk toen zij hem herkende; hij vond haar hier in de volle zon nog veel aardiger dan op den donkeren overloop met een mand aardappelen in de hand.
Ze was zoo heel iets anders dan de meisjes die hij kende; wat het was kon hij niet zeggen, maar 't lag in haar manier van het hoofd te dragen, van de handen te houden, van te loopen, van iemand aan te zien; zij was zoo eenvoudig gekleed en toch zoo geheel verschillend van de opgeschikte meisjes die bij moeder aan huis kwamen of op de dansles, en ook heel wat anders dan zijn medestudenten in haar dikwijls nonchalant, slordig optreden en vrije manieren.
‘Mag ik u iets vragen?’
‘Nu?’
‘Was dat niet Abendlied van Brahms wat u gisteravond speelde.’
‘Neen, 't was van Dvorak.’
‘O, van Dvorak!’
Hij liep een paar stappen met haar mede.
‘Van den zomer in 't Kurhaus van Scheveningen heb ik Dvorak gehoord, maar 't stond me niet duidelijk voor.’
‘In 't Kurhaus, is u daar geweest? O, dat had ik ook zoo graag gedaan, maar er is niets van gekomen.’
‘Is u nooit in Scheveningen geweest?’
‘Ja, 't vorige jaar, met den goedkoopen trein, maar van 't Kurhaus kwam natuurlijk niets. Dat kostte bijna evenveel als de heele reis en dit jaar zijn we verhuisd, dus toen kon 't ook niet.’
Zij hield een pakje in de hand en hep zonder parasol, als deed de zon haar goed.
‘Moet u de stad in?’
‘Even in de Leidschestraat.’
‘En gaat u dan naar huis?’
Zij schudde het hoofd van neen; alles in haar gezichtje tintelde en straalde van ondeugd.
‘U moet mij niet verklappen.’
‘Ik?...’
‘Ik was van plan heel hard te loopen en dan nog eventjes door het park naar huis te wandelen; bij den vijver op eer bank zitten, dat is zoo'n traktatie voor mij. Ik ben zoo dol op zon en op groen en op water. Ik zou altijd buiten willen zijn.’
‘Dan houd ik u niet langer op, juffrouw Dirksma, ik dank u voor de inlichting.’
Hij groette even en ging heen.
‘Wat doet hij raar,’ dacht Vera; ‘is 't hem werkelijk te doen om een praatje of - alleen om Brahms?’ Zij had in een wip haar boodschap gedaan en liep nu vlug het park in.
Alles wat zij zag en hoorde zette zich om in muziek; altijd zong het in haar hoofd en speelde het in haar vingers; zij vroeg zich dikwijls af of 't ieder zoo ging, elk schijntje van de zon op de bladeren, elk perkje bloemen, elk groepje kinderen, scheen haar het onderdeel van een symphonie, die zij alleen hoorde en die zij gemakkelijk op de viool zou kunnen spelen.
Zoo kwam zij aan den eersten vijver bij het Paviljoen, maar daar was het zoo vol burgerjuffrouwen en kinderen en kinderwagens, telkens moest zij voor fietsen uit den weg gaan, en zij liep verder, eerst vlugger, toen langzamer. Die massa's groen, afstekend tegen de blauwe lucht, de gazons glooiend naar den vijver, gaven aan het punt een indruk van bosch.
‘Als ik nu maar alleen kon zijn, heel alleen,’ dacht zij.
‘Wat heeft u gauw uw boodschap gedaan!’
Zij keek op, Max stond naast haar.
‘Ik wist wel dat u hier zou komen. 't Is zoo'n bijzonder mooi plekje,’ ging hij voort.
Zijn oogen zochten een bank, maar zij zeide haastig, nog vóór hij iets gevonden had:
‘Neen, niet zitten! 't Wordt al laat en Moeke zou mij vergeefs wachten als ik te lang wegbleef.’
‘Maar u moet toch in de lucht komen.’
‘Dat vindt Moeke onnoodig! Zij deed het ook niet in haar tijd.’
‘O, die ouderwetsche menschen. Mijn mama denkt precies zoo.’
‘Wij hebben zooveel meer behoeften, niet alleen voor ons lichaam, maar ook voor onzen geest.’
‘U ook?’ vroeg hij verrast.
‘Ach! ik zou zooveel gelukkiger zijn als ik wat minder had. Maar ik ben zoo vol verlangens, zoo vol illusiën. Ik vind het leven zoo heerlijk, zoo mooi en - ik moet kousen stoppen!’
‘Ja, om dat mooie te kunnen hebben, of ten minste te zien, zouden wij het er voor overhebben met kapotte kousen te loopen, maar dat begrijpen onze moeders niet.’
‘Maar toch kousen moeten heel zijn; alleen er zou zooveel tijd nog overschieten, zelfs al zijn ze gestopt, voor allerlei mooie dingen.’
‘'t Geld is er niet altijd.’
Zij haalde de schouders op.
‘Och, 't hangt er van af, waarvoor men 't overheeft.’
Zij liepen langzaam voort; hij vertelde van zijn studiën, hij ging werken voor den Prix de Rome, en als hij dien kreeg en hij mocht naar Italië, dan stond de wereld voor hem open, de zonnige, schitterende, groote wereld.
Haar oogen schitterden en zij sloeg de handen tegen elkander.
‘Ik zou er van duizelen, als ik er heen mocht!’
Een elegante victoria reed langs, geruischloos op de guttaperchabanden, koetsier en palfrenier zaten bewegingloos op den bok, de prachtige vossen in hun glinsterend tuig trippelden in een hoog gevoel van waardigheid en deden den lossen grond van het park even daveren. Een heer en dame zaten er in, beiden in het elegantste laatste toilet; haar rose kanten parasol opende zich als een reusachtige roos om haar gevoileerd, lelieblank gezichtje.
Max zag naar den goed gesoigneerden baard, de licht chamois-handschoenen en grijzen hoed van den heer, en plotseling viel 't hem in:
‘Als wij daar eens zoo reden in plaats van hier in 't stof uit den weg te moeten gaan.’ Toen doortrilde een groote vreugde zijn hart.
Dat was de moeite waard er voor te werken en naar te streven; zoo'n bestaan en dan met haar, die nu naast hem hep en ook met oogen dorstend naar genot de victoria nazag.
‘Ja, die hebben 't mooiste van het leven in alles; wij zien maar toe.’
‘Maar wij zijn jong, wij zijn sterk, wij hebben talent; zouden wij ook niet daar kunnen komen, waar zij reeds staan!’
Zij glimlachte ontkennend.
‘Neen, ik zie er geen kans op! Ik heb geen steun en geen eigen wil en ik ben maar een meisje. Als vader durfde, - maar och! als hij gedurfd had of kon durven, dan zou hij niet zoo'n arme tobber zijn.’
‘Wij hebben de toekomst - waarlijk u moet uw tijd niet verliezen met al dat huiswerk. Dat kan iedereen, maar zoo Dvorak spelen als u....!’
Zij lachte nu vroolijk.
‘Ik mag u niet in 't idee laten, 't was geen Dvorak en ook geen Brahms, het was een fantasietje van mijzelf, anders niets!’
‘Maar dat is nog knapper!’
‘Och, ik weet het niet! 't Zingt hier altijd in mijn hoofd, en als ik de viool in handen heb dan glijdt het mij vanzelf uit de vingers.’
‘Neen, niet uit uw vingers, uit uw ziel, diep uit uw ziel. Speelt u van avond weer? Daar blijf ik voor thuis.’
‘Ik geloof dat wij zuurkool moeten inmaken,’ schertste