en hij wist, dat de oude Sobriente het evenmin geweest was; bovendien wist hij, dat men met goudklei evenmin kan mesten als met modder. Zoo bracht hij in zijn gedachten een en ander in verband met Sobriente's fortuin en kwam tot de conclusie, dat de oude coyote heimelijk goudwasscher geweest was, terwijl het oogenschijnlijk scheen als verafschuwde hij dat beroep. Maar waar was de mijn? Waar kreeg hij zijn goud vandaan? Dat moest Raintree weten. Hij doorzocht ieder plekje van den tuin nauwkeurig en groef en spitte overal - je kunt de kuilen nog zien - maar hij vond niets, dat op goud leek.’
Hij hield een oogenblik op, en toen, als de kolonel een ongeduldig gebaar maakte, vervolgde hij:
‘Nu, op een goeden nacht, juist voordat u hier kwam, was Raintree weer op de zoek; hij had zijn hoofd weer suf gedacht, toen hij eensklaps beweging in het struikgewas naast het huis zag. Hij begon te roepen, in de meening dat het een van de arbeiders was, maar kreeg geen antwoord. Hij kon het gelaat niet onderscheiden van den man, dien hij had aangeroepen, maar hij kon nog even zien, dat een groot kruis hem op de borst hing. Dit deed hem denken, dat het een van de priesters kon zijn, die den ouden Sobriente wel bezochten, totdat hij nader zag, dat het geen kruis was dat de man droeg, maar een houweel. Hij deed een sprong, maar tevergeefs. Hij klom over de tuinheining, onderzocht ieder hoekje - er was niets te vinden. Het moest de geest van Sobriente geweest zijn, die stellig door een van zijn arbeiders vermoord geworden was, toen deze het geheim van het goud had ontdekt.’
De kolonel ledigde zijn glas in een enkele teug en ging rechtop zitten.
‘Het komt mij waarschijnlijk voor, dat Raintree dien avond meer dan zijn gewone quantum rum had gebruikt, en ik verwonder mij er alleen nog maar over, dat hij nog niet meer spoken heeft gezien. Maar nog eens, wat heeft dit alles nu toch met dien landlooper te maken?’
‘Dat is juist hetzelfde, kolonel - en mijn opinie is dat die landlooper al evenmin een levend wezen was als Sobriente het is.’
‘Maar jij hebt hem dan toch met eigen oogen gezien,’ antwoordde de kolonel snel, ‘en je hebt nooit te voren geloofd, dat het een spook was.’
‘Juist, ik zag het, waar een minuut te voren niets geweest was, en waar een minuut later ook niets meer was, maar aan niemand heb ik het ooit durven vertellen, en toch wil ik er mijn hoofd onder verwedden, dat wat ik zag geen levend mensch was.’
‘Welnu,’ zeide de kolonel, terwijl hij de handen in de zijde zette, ‘laat hij oppassen, dat hij nooit meer op mijn eigendom komt. Maar denk er om, vertel nooit iets van deze geschiedenis aan Polly - je weet hoe vrouwen zijn.’
Larry's gelaat werd bleek; in zijn oogen kwam een glans, geheel verschillend van dien, waarmede hij bij zijn onverschillig vertellen van zooeven had gekeken, en met een zekere ruwe achting, die hij te voren niet getoond had, zeide hij tot zijn makker: ‘dat is het juist, waarom ik je die geschiedenis heb verteld; als ze er op een goeden dag van door is, dan kun je ten minste de reden begrijpen, waarom!’
‘Sst!’ riep de kolonel, met een waarschuwend gebaar.
Een jong meisje verscheen juist in de deur en leunde nu tegen het middenkozijn, met de eene hand aan haar hoofd, droomerig maar vol bevalligheid rondziend.
Larry Hawkins stond op.
‘Nu, wat hebt ge elkaar daar zoo geheimzinnig te vertellen? Jelui lijkt wel op een paar waarzegsters,’ zeide zij met buitengewone vrijmoedigheid.
Het was niet moeilijk te zien, dat hier een verwend dametje aan het woord was. Geen hunner had ooit het recht van Polly Swinger, om hen in de rede te vallen, ontkend, evenmin als dat van scherpe critiek.
Larry glimlachte even. Kolonel Swinger zeide met vaderlijke strengheid: ‘Wanneer je twee mannen ziet redetwisten over politiek, dan past het geen vrouw om hen in de rede te vallen; het ware veel beter indien je was gaan zien, of de postkoets al in zicht is.’
Als had haar vader haar dit vermaan niet gegeven, ging zij kalm voort:
‘Het was niet over politiek, dat ge het hadt; daarvoor vloektet ge niet genoeg; jelui hadt het over een geheimzinnigen vreemdeling.’
Met ontzetting keken beide mannen haar aan.
‘Wat weet jij van een geheimzinnigen vreemdeling?’ vroeg haar vader.
‘Meent ge, dat jelui mannen een geheim kunt bewaren?’ zeide Polly smalend. ‘Dick Ruggles heeft me al lang verteld, hoe jelui heelemaal in de war waart over een vreemdeling, en hij waarschuwde mij 's avonds in het donker den weg niet op te loopen. Ik vroeg hem of hij dacht dat ik een salondametje was, dat hij geloofde met spoken bang te kunnen maken, en dat, als hij geen beter reden had om mij graag thuis te zien, hij voor mijn part kon ophoepelen.’
Larry begon opnieuw te lachen, maar toch een beetje bitter, want hij geloofde, dat het excuus volkomen billijk was; maar de kolonel zeide eensklaps: ‘Dick is een gek en je had hem kunnen zeggen, dat men nog heel wat erger op zijn weg kan ontmoeten dan spoken; maar ga nu heen en zorg er voor dat de negers bij de hand zijn, als de postwagen komt.’
Twee uur later kwam de postwagen en bracht een dozijn dorstige reizigers aan, die op de veranda plaats namen; behalve deze was er echter ook een gast, die een kamer wenschte te hebben. Eerst stond de gast blijkbaar wat verbaasd over de eigenaardige manieren van kolonel Swinger, die met groote nieuwsgierigheid hem allerlei vragen stelde; toen echter de kolonel ook zeer mededeelzaam bleek met verhalen omtrent zijn eigen familie en zijn verblijf in Buena Vista, toonde hij wat meer belangstelling.
De vreemdeling sprak er van een week te zullen blijven, met het oog op zekere mijnspeculatie; het was een man van omstreeks dertig jaar, met zachte, aangename manieren en een innemend gelaat; hij maakte den indruk van een buitenlander te zijn. Toch was zijn dialect, naar de kolonel opmerkte, volkomen dat van Nieuw Engeland; hij zag er, naar de kolonel later zeide, uit als een blanke mulat en sprak als een Amerikaan.
Daar de kolonel bijzonder belang stelde in zijn nieuwen gast, in de meening dat ook zijn hotel hierdoor geen schade zoude lijden, veronachtzaamde hij zijn ouden makker, Larry Hawkins, een weinig; niet echter dit nog zoude Larry met bitterheid vervuld hebben, maar hij bemerkte, dat ook Polly bijzonder belang stelde in den vreemdeling.
De zaak was, dat Polly, naar den aard harer sekse, het in haar hoofd kreeg, om in afwijking van haar gewone onverschilligheid voor het sterkere geslacht, voor dezen vreemdeling een uitzondering te maken en in hem bijzonder belang te stellen. Echter deed zij dit alleen om aan Larry Hawkins te toonen, dat, indien zij wilde, zij wel voorkomend kon zijn.
Twee dagen lang kapte zij haar anders loshangend haar, zoodat de zijden lokken nu als een nimbus om haar voorhoofd cirkelden; zij deed een zijden fichu om haar hals en verscheen aan tafel in een frisch gestreken japonnetje. Met hoofsche manieren sprak zij met hem; zij zeide, dat ze graag San Francisco eens zoude willen zien en vroeg hem of hij vriendinnen uit die stad kende, die zij vroeger had ontmoet.
De kolonel was een beetje afgetrokken; het verheugde hem, dat zijne dochter wat minder onverschillig voor haar uiterlijk geworden was, maar de wijze van haar redeneeren beviel hem maar half. Wat hem daarbij niet aangenaam