De heer Van de Poel komt al dadelijk voor den dag met bedenkingen en reflectiën. Hij meent er op te moeten wijzen, ‘dat het Theater voor 14 dagen wegens de nachtmaalsviering was gesloten, en dat dit in consideratie genomen het hem voorkwam, onder welnemen zijner collega's, dat Burgemeesteren zich daaraan moesten houden en de eenmaal genomen resolutie mainteneeren,’ vooral daar hierin de Raadpensionaris te beschikken had.
Burgemeester Patijn zou in dit bijzondere geval, vooral daar het een besloten kring geldt, eene uitzondering wenschen te maken, doch hij herinnert zich, dat een tiental jaren ongeveer geleden, toen de Koning van Denemarken zich in Den Haag bevond, zich eene dergelijke moeilijkheid heeft voorgedaan.
‘Mag ik dan den heer Secretaris verzoeken,’ zegt de heer Van der Goes, ‘de retroacta te willen opslaan, dan kunnen we nazien of er een precedent is, en in welken zin.’
De heer Secretaris beantwoordt die uitnoodiging met eene lichte hoofdbuiging. Hij staat op, en ontsluit de kast, waarin de resolutieboeken van den jare 1584 af op een rij geschaard staan.
Onderwijl hij een klapper opslaat, die hem het jaar moet aangeven, waar hij te zoeken heeft, wisselen de heeren Burgemeesters enkele woorden, betreffende het hooge bezoek.
Vooral wordt des Konings fermeteit geprezen en wijst de heer Van der Goes er op, dat hij reeds op 26jarigen leeftijd, en pas een jaar aan de regeering zijnde, den tact en het beleid had om eene nieuwe constitutie te doen aannemen, waarbij aan de kroon al het gezag teruggegeven werd, waarvan de adel en de Senaat die van lieverlede beroofd hadden, sedert den tijd van Karel XII.
‘Misschien, dat de overmoed hem gelukkig is geweest; in elk geval mag hij aanspraak maken op waardeering,’ voegt de heer Van de Poel er aan toe.
‘Temeer,’ vervolgt de heer Patijn, ‘omdat die coup d'état zonder bloedvergieten is geschied, en’ - zich wendende tot den heer Van der Goes, vraagt hij: ‘dient er nog eene officiëele receptie te zijn?’
‘Ik meen van niet,’ antwoordt de heer President-Burgemeester; als graaf van Hagha hebben wij Zijne Majesteit niet te complimenteeren. Dit was ook de gedachte van den heer Secretaris Marchal. Hij heeft mij zelfs gezegd, dat van den kant der heeren Ambassadeurs, van Frankrijk en Engeland, het eerste bezoek na zijn aankomst van den Graaf verwacht wordt... En dan dienden wij ook vooraf den heer Pensionaris daarover te raadplegen.’
De heer Secretaris Van der Haer keert met het Resolutieboek, waarin het jaar 1768 voorkomt, terug en herneemt zijn plaats aan het kleine groene tafeltje.
De in hoorn gebonden foliant met de traditioneel groen zijden linten toegebonden, wordt geopend, en den heer presideerend Burgemeester aanziende, als wilde hij verlof vragen tot het voorlezen der retroacta, vangt hij de lectuur aan, nadat de Burgemeester Van der Goes hem tot antwoord heeft toegeknikt.
Vooraf echter schenkt de Secretaris zich een glas water in, uit de karaf, die te midden van de tafel, op een mahoniehouten blad, met een viertal glazen voorzien, geplaatst is.
Hij leest:
‘Woensdag den 6 July 1768. Present de Heeren Burgemeesteren van der Goes en de Lille. De heer de Cheusses, Envoyé van Zijne Maj. den Koning van Denemarken, zig aan Heeren Burgemeesteren geaddresseert en verzogt hebbende dat de Comoedie op morgen en overmorgen, zullende zijn den 7e en 8e deezer, mogt speelen, ten einde het verblijf van gemelde Zijne Majesteit, welken deezen avond alhier incognito onder de titul van Prins van Traventhal verwagt word, alle mogelijke agrementen bij te zetten, en desweegens zijnde goedgevonden de sentimenten van den heer Raedpensionaris Steyn in te neemen, welke van advis was, dat zulks weegens het H. nagtmael, dat op a.s. Zondag staat gehouden te worden, niet betaemelijk zoude zijn, is vervolgens goedgevonden hetzelve verzoek om redenen gemelt te wijzen van de hand, en dat, van dit geresolveerde aen gemelde Heer Envoyé door een der Secretarissen kennisse zal worden gegeven.’
‘We zouden goed doen,’ zegt de heer Van de Poel, ‘ook nu geene beslissing te nemen, zonder den heer Raadpensionaris kennis van dit verzoek te geven, en Zijn Hoog Ed. Gestrenges consideratiën daarop in te nemen.’
De presideerende Burgemeester kan zich met dit denkbeeld wel vereenigen en vraagt ook het advies van den heer Patijn.
Ook Z. Ed. Achtbare gelooft richtig te handelen door staande de vergadering den heer Secretaris af te vaardigen naar den heer Raadpensionaris, die zich zeer zeker op het Binnenhof zal bevinden.
Aldus wordt geresolveerd. De heer Van der Goes schorst de vergadering en na eenige plichtplegingen verlaat de heer Secretaris het vertrek tot het zich acquiteeren van den hem opgedragen last.
Het gesprek loopt in dien tijd weder over hetzelfde onderwerp.
De heer Van der Goes zegt nog vernomen te hebben, dat de Koning gisteren Zondag te Rotterdam is gearriveerd, dat hij van daar naar Delft denkt te vertrekken, en verder naar Den Haag.
Vooral verbazing wekt de mededeeling, dat er waarschijnlijkheid bestond, dat de Graaf niet van Delft in een koets zou komen, maar met een jacht, wijl hij dit verkieslijk achtte om beter de landstreek te leeren kennen. Van Den Haag zou hij naar Amsterdam reizen, een tour naar Zaandam doen, om daarna den terugtocht naar zijn vaderland te ondernemen.
Omtrent de plaats van zijn intrek in Den Haag waren volgens de ampele berichten, hem door den heer Secretaris van Zijne Excellentie gedaan, kamers besteld in het logement le Maréchal de Turenne.
Inmiddels is de heer Secretaris Van der Haer van zijne zending teruggekeerd. Onderwijl hij plaats neemt, vraagt de heer Van der Goes: ‘Was de heer Raadpensionaris welvarende?’
‘De heer Van Bleyswijk was welvarender dan ooit. Zijn Hoogedelgestrenge kwam mij reeds op den dorpel van zijn vertrek tegemoet treden, nadat ik mij had laten aandienen.’
Een glimlach speelt op dit oogenblik om den mond van den heer Mr. Van de Poel, die uitdrukking krijgt door den uitroep: ‘Ik zou anders meenen, dat de heer Van Bleyswijk op dit oogenblik een zwaren last op zijne schouderen voelt drukken.’
‘U bedoelt?’ vraagt de heer Patijn.
‘Wel,’ antwoordt de heer Van de Poel, ‘ik meen te weten, dat de verhouding tusschen Z. HoogEdelGestr. en den Stadhouder vrij wel heeft geleden.’
‘Ik kan niet denken, dat de heer Raadpensionaris in deze ooit zou wisselen van partij, zij 't ook, dat sommigen hem liever minder weifelend zouden willen zien, doch,’ - zich tot den Secretaris wendende, - ‘mag ik den heer Secretaris verzoeken van zijn bezoek te willen rapporteeren?’
De Secretaris verheft ter wille van den heer Van de Poel eenigszins zijn stem, terwijl hij zegt:
‘De heer Raadpensionaris, nadat ik Z. Hoog Edel Gestrenge de zaak had blootgelegd, was van begrip, dat Uw Edel-Achtbaren, gedurende de absentie van Zijne Hoogheid den Heere Prins Erfstadhouder, niet qualijk zouden doen om zulks bij provisie, teegens morgen, vriendelijk te declineeren.’
De heer Van de Poel kijkt den heer Patijn eenigszins triomfantelijk aan, en hij kan zich niet bedwingen om zoo ter zijde heen te zeggen: ‘Het schijnt, dat de heer Raadpensionaris nu weder den Prins meer genegen is; in elk geval schijnt hij hem te duchten.’
‘Ik stel voor,’ zoo neemt de heer Van der Goes het woord,