vers en 4 penningen voor neergeteld had, aan Leendert Viervant, mr. steen- en beeldhouwer te Haarlem, wiens naam nog bekend is door het Teylers Museum en het Hofje van dien naam.
De firma Haagen & Co., Fransche kramers alhier, hadden door de vernieuwing van den schoorsteen een aardig buitenkansje gehad.
Immers de schoorsteenlijst moest beter en waardiger versierd worden. Bij het een behoort het ander. Het Toscaansche marmer was te edel om alledaagsche ornamenten te dragen, en de volgende rekening ten bedrage van 322 gulden volgde al spoedig die van den bouwmeester Viervant op.
Une belle pendule à 4 collones de marbre noir avec ornements dorée en or mat, y compris son surtout de verre |
fl 250.- |
Une paire girandolles à deux chandelles, de marbre, ornements doré |
fl 62.- |
Deux surtouts de verre pour les dittes |
fl 10.- |
Vorstelijk staan deze ornamenten, verdubbeld als zij worden door het zware smettelooze spiegelglas, waarvan de zwaar vergulde lijst in overeenstemming is met die van den penantspiegel tusschen de ramen, uitloopende in een vergulden voet, met marmeren blad.
Stijl is er zoozeer in het salet niet op te merken.
De meubelen ten minste maken niet alleen een geheel uit, maar het is hier geen huishouden dat pas begint. Het zilveren feest is reeds achter den rug, en dan komt het bric à bracachtige als van zelf.
Toch blijkt de ‘ingelegde tafel van slangensilver en amarantenhout, met lakwerk’, de ovale theetafel, waarnaast de theestoof, en waarop het ingelegde theeblad, van denzelfden ebbenwerker afkomstig te zijn. Zelfs de stoven zijn min of meer in overeenstemming met het overige, en staan drie hoog opgestapeld terzijde van meneers ‘Sekeretairis, met een vallende klep’, zooals de meubelmaker Fremming het op de rekening zeer naïef uitdrukte.
Een ‘groote toeslaande speeltafel, met 2 laden en 2 draaipoten, met fraai twee coleurd mahoniehout belegd, en binnen met fijn groen laken en mahonieranden bekleed, en 2 antieke rosetjes op de laden,’ staat vol met O.I. prullen en verlakte bakjes en doozen, en wordt geflankeerd door 2 der stoelen van de 18 van mahonie antique met snijwerk met groen en wit geborduurd trijp bekleed.
De zaal is behangen met beschilderd doek.
Dit klinkt meer dan het in werkelijkheid is, want de prijs ervan, 70 cents de el, behoefde den deftigen Hagenaar waarlijk niet te weerhouden om desnoods er zijn geheele huis van te voorzien. Slechts in enkele gevallen was het een kunstwerk, dat aanspraak mocht maken op het tarten der eeuwen.
Tapijt en gordijnen, de zitkussens der vensterbanken en tegen de vensternissen leunende, zijn vol elegance, en werken mede om het salon van den oud-schepen der stad 's Gravenhage, wiens naam we maar oningevuld zullen laten, te stempelen tot een weelderig en kostbaar verblijf.
Doch laten we onze opwachting maken aan mijnheer en mevrouw en de lieftallige dochter.
De laatste bukt zich over het fijne naaldwerk, waardoor zij hare vingeren bezigheid geeft.
De moeder heeft een boek opengeslagen voor zich liggen. Het is het 1e deel van de onlangs bij den boekverkooper I. van Cleeff verschenen Brieven over verscheidene onderwerpen, uitgegeven door E. Bekker, Wed. Wolf en A. Deken. De lectuur gaat echter niet van harte, wat aan den oud-schepen de opmerking ontlokt, dat ‘nicht Woelwater’ al spoedig een ‘tante Treur’ is geworden, waarop dochter vuur vat, en de mindere ingenomenheid met het boek, door haar moeder betoond, wijt aan de korte rust, hedenmiddag door haar genoten.
Er moest immers voor den Zondag, die volgde, worden uitgegeven, het linnengoed gereed gelegd, en de Zondagsche kleederen voor den dag gehaald, want zoo hoofsch leefde men, met al de pracht en luister in het salon, in die dagen niet, of moeder de vrouw ging nog over alles en bestierde het huishouden in al zijn deelen en onderdeelen.
‘Juffrouw Bekker is niet overal even aardig,’ verdedigt zich des schepen vrouw, ‘ik lees als het er op aankomt liever den Heer van Effen.’
‘Maar gij moet niet vergeten,’ antwoordt de oud-schepen, ‘dat het ook pas een begin is, om op de wijze van den Heer van Effen vertoogen te leveren, en de geest kan niet altijd getuigen.’
‘Nicht Woelwater heb ik anders al wel tweemaal gelezen,’ voegt de dochter des huizes er bij.
‘Echter,’ verbetert moeder, ‘ridiculiseert zij wel een beetje te overdadig. Eene vrouw moest hare natuurgenooten niet bespotten. De goede oud-Hollandsche gewoonten dreigen al genoeg door het à la mode te worden verdrongen.’
‘Ja maar, moeder, is 't dan niet bespottelijk, dat die nicht zoo'n drukte van alles maakt? In een welingesteld huishouden is dat immers overbodig, en u loopt toch immers ook niet den ganschen dag in een vuilen “sak”, orders gevende en terugnemende, waardoor het dienstpersoneel het hoofd kwijtraakt, en het huis het aanzien krijgt van een logement.’
De oud-schepen haalt onderwijl een goud geëmailleerd horloge voor den dag, waaraan een gouden ketting en filigrane bungelt, knipt de gouden kast open, en vergelijkt den tijd met de pendule.
‘De Heeren Gosse zijn van avond laat met de courant; er zijn zeker extra tijdingen, die nog opgenomen moeten worden.’
Uit de sierlijke snuifdoos wordt eene prise genomen, en kalm en bedaard wordt daarna het geopende deksel gesloten, de doos nedergezet op de tafel, en steeds de prise tusschen vinger en duim vasthoudende, de hand naar den neus gebracht om met volle teugen het geurige kruid op te snuiven.
Eenige oogenblikken van diepe stilte heerschen in het salet, slechts het flauw tikken der pendule wordt gehoord.
De familie leeft in stille verwachting van de ‘nouvelles’, die weldra het gesprek, dat ingedut schijnt, zullen doen herleven.
De gewoonte toch is, dat voor het naar bed gaan de courant wordt gelezen, eerst door den oud-schepen, en daarna door moeder en dochter, terwijl ieder er datgene uit voorleest, wat belangrijk schijnt. Onwillekeurig duurt dit langer dan men zou denken, want daar de courant slechts driemaal per week verschijnt, zijn de nieuwstijdingen en advertentiën meerendeels zeer gewilde lectuur.
In het onderhuis hoort men eenig gerucht. De bel der benedendeur heeft in de keuken weêrklonken, en de oude dienstbode Sientje, die met de courant ook het predikantenbeurtenbriefje verwacht, heeft de sloffen aangeschoten, die ter zijde van de stoof, waarop zij een halve ‘Januari’ genoot, plaats hadden gevonden.
Zich in geen geval haastende, schreed zij voort in de duistere gang, die haar licht moest ontvangen van een vieren vetkaars uit haar heiligdom, keek eerst eens door het glazen kijkglas naar buiten, als om zich te vergewissen, dat geen onraad dreigde, ontgrendelde en ontketende toen de deur, en nam courant en kerkbriefje in ontvangst, die de knecht van de boekverkoopers Gosse op het Plein haar overreikte.
Haast had men in die dagen nooit, en zoo kwam het dan ook, dat de oud-schepen de courant eerst volle vijftien minuten, nadat het zwakke gerucht van heen en weer loopen in het salet was gehoord, in handen kreeg.
Sientje had zich vooraf willen overtuigen of zij volgens de ‘tourbeurten’ wel goed had uitgerekend, dat de Eerwaarde heer Robertus Castendijk haar in de namiddaggodsdienstoefening in de Groote Kerk zou stichten en leeraren, maar zij zag zich teleurgesteld, want Dom. Lief-