De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Monsieur De l'Espinay.
| |
[pagina 170]
| |
partikulier, Lodewijck van Westerhove, Bartolomeus van Revenhorst, en Abraham Lecoeur, afkomstig uit Rouaan. Deze zes getuigen werden gedurende drie uren ondervraagd. De secretaris, Mr. Joost van Hoogenhouck, heeft het volgende aangeteekend omtrent deze verhoeren: ‘Joost Duijnsbergen verclaert onder eede hem affgenomen, dat op gisteren ontrent de clocke halff vyffven naer den middach, hy deposant sittende in syn huysken, staende over 't huys van de Gouden Pot in de hoochstraet, is commen ryden seeckere carosse over de plaetse naer de hoochstraet toe, daerinne waren seeckere personen, die hy deposant verklaert nyet te kennen, dat, alvorens d'selve carosse was gekomen aen den houck van de hoogstraet, hy hoorde, hoe door eenige in de selve carosse wesende geroepen wierde teugen den coetsier: hout op! ende, de coetsier nyet haestich genouch ophoudende, andermael geroupen is: hout op, dat u de duyvel haelt, waernaer de carosse gekomen wensende tot aen den houck van de hoochstraet ende aldaer stil gehouden wesende, die in de carosse saten de portier selffs metter haeste hebben open gedaen, en met haer vyffven daer uit springende uytgetrocken hebben haer degens, lopende de hoochstraet in waerop hy deposant mede is uytgeloopen omme te sien wat er was te doen ende de selve gevolcht synde, tot in de hoochstraet, gesien heeft dat se daer achterhaeld hadden seeckere persoon, by hem hebbende Monsr. de(s) Loge(s), en dat se denselven persoon met haere degens hebben geaggresseert, 't welck d'selve vernemende hem heeft omgekeert, ende mede syn degen heeft uytgetrocken om hem te defenderen, dat hy gesien heeft, dat de eerste die d'selve persoon attrapeerde, was een persoon aen hebbende een rooden brouck, sonder dat hy deposant d'selve kende, gelyck hy geen van de andere was kennende, dog alleenlick gesien heeft, dat by de voorsz. carosse waeren de laquayen van Prince Philips, die hem deposant in de hoochstraet oock voorby liepen, verclaert wyders dat alwaer de voors. persoon eerst geattrapeert is geweest, is geweest ontrent het huys daer het hart uythangt in de hoochstraet, ende dat de voors. persoon mede terstond geattacqueert werdende by de andere vier, hy achterwaerts is geweecken tot verby het Gulden hooft op de merckt, alwaer hy synde by de voors. vyff personen tot darentoe vervolcht is nedergevallen, synde noch verscheyden steecken op hem gedaen, en de daer naer (zyn ze) met haer bloote degens altsamen deur de halstege heenen geloopen, ende de nedergeslagen noch schynende eenich sints te leven daer nae ergens in huys gebracht is.’Ga naar voetnoot1) Alzoo was de verklaring van Joost Duijnsbergen, vader van den spion-lakei uit het Hof van Boheme. In de tweede plaats werd gehoord Abraham Matthijsz, schoenlapper, de vrouwensmijter en nathals, die in zoo hooge mate de verontwaardiging wekte van het brave appelwijf, Trijntje Maertens. Deze verklaarde onder eede, ‘dat hy deposant, op gisteren omtrent tusschen halff vyff ende vyff uyren, sittende in syn huysken, staende op den houck van de halstraet aen de marckt onder het huys, daer uithangt de France haerderinne, gesien heeft, dat uyt de hoochstraet quam uytloopen, seecker capiteyn-maior, genaemt Lapinée (l'Espinay), d'welcke op de marckt voor syn voorsz. huysken is nedergevallen struickelende soo 't scheen, over eenige groente, roupende: “O myn Godt, isser geen hulpel” - dat daerop gevolcht syn nae syn gissinge ontrent seven personen, hebbende bloote degens in de handt, ende d' voors. nedergevallen persoon, soo 't scheen vervolgende, hebbende eene van de selve, die vooruyt quam, eene rooden brouck aen, d'welcke hy deposant nae syn beste kennisse meent te wesen Prins Philips, dat d'selve persoon met de roode brouck op de voors. persoon, die ter neder gevallen was, terstont gesteecken heeft, ende alle d'andere terstont mede daerop aenkomende, insgelycx mede op hem hebben gehouwen ende gesteecken, ende d'voorn. persoon nederliggende op syn buyck, sach nae om hooch, willende op syne armen rusten, riepen: steek doot, steek doot! waerop verscheydene steecken op den nedergeslagen syn gedaen, synde alle de voors. personen met hare bloote degens in de hant geloopen deur de halstraet naer 't hoff toe, sonder dat hy, deposant eenige naeder verclaringe desen aengaende weet te doen.’Ga naar voetnoot1) Zoo luidde de getuigenis van den schoenlapper, Abraham Matthijsz., onderteekend met een kruisje, daar hij niet schrijven kan. De derde getuige heette Andries Theunisz., die kamers bewoonde boven de Françooische Harderinne op den hoek van het Halstraatje. Hij verklaart onder eede, ‘dat hy op het geschreeuw van de luyden, dat op straedt was, na de veynster respondeerende op de merct is getreden ende de raem opgetrocken heeft, ende aldaer ontrent het selve huys heeft sien komen aenloopen seecker persoon, hem onbekent, ende dewelcke hy naderhant heeft verstaen genaemt te wesen Lapinné (l'Espinay), ende dat deselve voorover ter aerde is gevallen op synen degen, die hy bloot in de hand hadde metten punt nae de aerde soodat deselve crom opsprongh, ende dater datelyck vier met bloote degens gelyck op hem aenloopende, naer den nedergevallen eerst met haer degens gehouwen, ende daernae gesteecken hebben, synde de leste steeck aen hem by een van de voors. vier gegeven, soo hevig deurgedrongen, dat diegene, die deselve steeck gaff, werck hadde, den degen met beyde syne handen weder uyt het lyff te trecken, verclarende geen van de voors. vier persoonen te kennen, oock nyet perfectelyk op de clederen gelet te hebben, als alleenlyck, dat den persoon, die d'voorsz. leste steecke gaff soo veel hem voorstaet, in 't grauwe met silvere kant off passementen was gekleet. Ende dat alsdoen d'voors. vier persoonen met hare bloote degens door het halstraetjen naer 't hoff syn gelopen ende gevolcht geworden by haere dienaers, waervan eenige met blaeuwe leverye gekleet syn geweest, waer van eenige mede hare deegens uyt hadden, doch dat geen van deselve op ofte nae den nedergeslagen gehouden ofte gesteecken hebben.’Ga naar voetnoot2) Dus luide de getuigenis van Andries Theunisz., inwonende in het perceel, waar de Françooische Harderinne uithing, het hoekhuis van het Halstraatje en de Warmoesmarkt. De vierde getuige heette Lodewijk van Westenhove, geboortig van Meurs, een voorbijganger, die den vorigen dag toevallig getuige was van den moord. Hij verklaarde, ‘dat hy op gisteren ontrent vyff uyren gekomen is op de merckt ter plaetse daer eenen genaemt Lapinée (l'Espinay) ter neder geslagen was, synde ontrent ofte een weinigh voorby het gouden hooft ende dat hy gesien heeft den toedracht van de voors. neerlaech, maer dat hy in 't opheffen van den nedergeslagene mede opgenomen heeft seeckeren draechbant ofte bodrieer (baudrier), die men om ('t) lieff draecht, beslagen met fyn silver d'welcke hy deposant by hem behouden heeft, tot dat stracx daerover by hem gekomen is, seecker Hoochduyts Edelman ten eynde hy de voors. draechbant in het hoff van de Coninginne van Bohemen soude brengen, alwaer hy mede gegaen is, ende den draechbant aen een Edelman van Prins Philips overgegeven heeft.’Ga naar voetnoot3) Het blijkt uit deze getuigenis, dat Philips van Boheme zijn baudrier had afgeworpen, omdat hij zijn degen met beide handen uit het lichaam van l'Espinay moest trekken, zooals de getuige Andries Theunisz uit de Françooische Harderinne had bevestigd. De vijfde getuige, Bartholomeus van Ravenhorst, knecht in den winkel, waar de Witte Handschoen uithangt in de | |
[pagina 171]
| |
Hoogstraat, westzijde, had weinig gezien, en werd gedemitteerd, aangezien zijne depositie van geene consideratie is gehouden.Ga naar voetnoot1) De zesde getuige Abraham Lecoeur, geboortig van Rouaan, de Fransche kramer, wonende in de Françooische Harderinne, verklaart, ‘dat hy op gisteren avond ontrent de clocke vyff uyren staende in de winckel, daer hy woont, gesien heeft, dat seeckere persoon, synde in 't swart gekleet, comende uit de hoochstraet gelopen een weynich verby het gouwen hooft ter aerden neder gevallen is, ende datter datelyck eenige met bloote degens in de hant op syn gevolcht, waervan een ofte twee deur het haestich lopen ende volgen over dessellfs lyff gestruyckelt ende mede gevallen zyn, slaende met haer degens op den voors. eerst nedergevallen, die in 't swart gekleet was. Ende dat hy gesien heeft, dat de voors. personen, die den nedergeslagen gevolcht waren, haer retrette (retraite) deur het halstraetjen hebben genomen ende dat onder dieselvige hem deposant alleen bekent was Prins Philips; kennende mede een frans edelman, denwelcken hy naderhand verstaen ofte gehoord heeft, dat met Monsr. De(s) Loge(s) en den nedergeslagen deur de hoochstraet in compagnie was comen gegaen.’Ga naar voetnoot2) Het is zeer waarschijnlijk, dat de Fransche kramer Abraham Lecoeur zich vergist heeft. L'Espinay werd alleen vergezeld door den Graaf des Loges, die, van achteren aangevallen door den schelmschen lakei Joost Joosten Duijnsbergen, belet werd l'Espinay oogenblikkelijk te hulp te komen. Het getuigenverhoor werd daarop gesloten, en de voortzetting op Vrijdag 22 Juni 1646 bevolen. Ten overstaan van dezelfde Commissie van instructie, bestaande uit de heeren: Mr. Sebastiaen Francke, Mr. Johan Moens en Mr. Joost van Hoogenhouck, werd in de kleine Raadkamer het getuigenverhoor voortgezet. Eerst verscheen Jan Jansz Maudien, die getuigde, ‘dat hy op eergisteren, wesende Woensdach, hy deposant synde ten huyse van Mr. Floris van der Veer, pasteybacker, wonende in de hoochstraet alhier in den Hage, ontrent tusschen vier ende vyff uren na den middach, meynende hy deposant uyt den huyse te gaen, hy gehoort (heeft) merckelyck rumoer ofte geruchte, commende van de plaets aff, deur de voors. straet, hy deposant staende, aen de deure, corts daer nae gesien heeft, dat seecker persoon, die hy nyet en kende, wesende gekleet in 't swart, quam vooren uytloopen met eenen blooten degen in de hant, roupende om hulpe, ende dat denselven volchden datelyck vyff personen in 't graeu gekleet, met twee lacqauyen, hebbende alle bloote degens in de hand, van welcke vyff personen int graeu gekleet synde, een met syn degen verscheyden steecken was doende nae de voors. persoon, die voor uyt liep ende om hulpe riep, dat alle de voors. persoonen voorby het voors. huys van den pasteybacker heenen gelopen synde, hy deposant alsdoen is uyt de deure getreden, ende van verre gesien heeft, dat de voors. persoon in 't swart gekleet, die voor uyt was lopende, ontrent voor het huys vant Gulden hooft was ter neder gevallen, dat hy deposant daerop is derwaerts geloopen, ende daer ontrent gekommen synde, de voors. personen in 't graeu gecleet, mette voors. lacquayen hebbende noch alle hare bloote degens in de hant de halstraet syn ingeloopen, ende dat hy verders gekomen synde by den geenen, die ter neder was gevallen, bevonden heeft denselven dapper te wesen gequetst ende desselffs degen liggende onder syn lyff, hy deposant denselven van onder hem heeft wechgetrocken, en dat alsdoen de gequetste sich nog eenichsints omkeerende, hy deposant gesien heeft, dat een stuck van een degen was steeckende in syn rugge, hy deposant tselve daer uyt heeft getrocken, ende dat alsdoen d'voors. gequetste roepende: mon dieu, mon dieu! hy deposant denselven nyet meer en heeft hooren spreken, ende hy deposant als doen is wechgegaen, om syn hant aff te wasschen, die seer bebloet was. Verclarende hy deposant geen van alle de voors. personen te hebben gekent ofte te kennen, dan alleenlyck doen maels heeft hooren seggen, dat daer by is geweest Prins Philips, mits gaders een Edelman, die syn pagie is geweest.’Ga naar voetnoot1) Hoogst gewichtig mocht de verklaring van dezen toevalligen getuige geacht worden, omdat hij het nameloos lijden van den schandelijk vermoorden Graaf de l'Espinay van nabij had gezien. De tweede getuige van Vrijdag 22 Juni was de notaris Bartolomeus van Zanen, die mededeelde, ‘dat hy op eergisteren ontrent tusschen vier en vyff uren staende op de marct met Arien Jansz Bosman ontrent het huys van de Mol, gesien heeft, dat seecker persoon gekomen synde lopen uyt de hoochstraet tot voor de halstraet, aldaer ter neder was gevallen, synde datelyck gevolcht by verscheyden andere personen, hebbende bloote degens in de hant, dewelcke, soo hy deposant was siende, heftig op de voors. nedergevallene met hare degens waren houwende ende stekende, dat daerop eenige van de burgerye meynende daer nae toe te komen d'voors. persoonen met haer degens de halstege zyn ingegaen, ende hy deposant daer naer gekomen wesende, by den voors. nedergeslagen, gesien heeft, dat denselven dapper was gequetst, ende by hem commende Monsr. de(s) Loge(s) scheen tegens den nedergeslagene noch yets te willen seggen, dan tselve de voors. nedergeslagene nyet en conde uytbrengen. Verclarende d' voors. nedergeslagene noch yemant van de andere, die denselven waren gevolcht, gekent te hebben, noch door verbaestheyt te weetten hoe d'selve waren gekleet, anders als dat hy daernae verstaen heeft van eenen Byleveldt, wonende in 't halstraetje, dat deselve, ten voors. tyde door de voors. halstraete hadde syen passeren Prins Philips, hebbende eenen blooten degen in de hant tot het gevest toe bebloet synde, verclarende hy deposant aengaende de voors. saecke nyet wyders te connen getuygen.’Ga naar voetnoot2) De derde getuige was Adriaen Jansz Bosman, die naast den notaris Van Zanen stond op het oogenblik van den moord, en zijne verklaring klonk volkomen eensluidend met die van den notaris. De vierde getuige was de gierige bontwerker Wijnant van Gles, op den hoek van Halstraatje en Hoogstraat, die zoo dikwijls de verontwaardiging had gewekt van de eerzame groenvrouw Trijntje Maertens. Deze verklaarde, ‘dat op eergisteren tusschen vier en vyff uren, hy deposant wesende in zyn winckel ende hoorende eenich gerucht, daerop is uitgegaen omme te sien watter was te doen hy deposant als doen gesien heeft, dat seecker persoon, die hy verstont te wesen capiteyn Lapinee (l'Espinay), ter neder was leggende, ontrent voor de halstrate op de merct, ende dat andere vyff ofte ses persoonen daer by synde, die hem deposant, syn onbekent, hebbende alle bloote degens in de hant, met hare degens heftich op den voors. nedergevallen persoon waren steeckende ende houwende, 't welck eenen corten tyt geduyrt hebbende d' voors. vyff ofte ses personen met haer degens de halstraete syn ingelopen, dat hy deposant daerop gegaen synde by den voors. nedergevallene, gesien heeft denselven dapper te wesen gequetst, ende deselve een wynich opgerecht synde op een stoel deselve daernae int huys van 't gulden hooft is ingebracht, sonder desen aengaende yets verders te connen getuygen.’Ga naar voetnoot3)
(Slot volgt.) |
|