Boheme was eene dochter uit het koninklijk huis der Stuarts, gehuwd met een kleinzoon van den Zwijger, terwijl een andere kleinzoon van denzelfden Prins onlangs met de dochter van Charles I in den echt was verbonden. Dit alles maakte eene alliantie met eene dochter van Elisabeth van Boheme eene luisterrijke en koninklijke alliantie. Evenwel was in het vorig jaar te Parijs een andere broeder van Prins Philips, Eduard van Boheme, gehuwd met Anna van Gonzaga, oudste dochter van den Hertog van Nevers. Naar de meening der gasten van den Franschen Ambassadeur zou een echtverbintenis tusschen de Prinses Louise Hollandina en den Graaf de l'Espinay nog in het geheel geene mesalliantie geweest zijn.
Het diner bij den Seigneur de la Thuillerie werd lang gerekt, omdat men vele en ernstige dingen had te bespreken. De bezorgdheid voor l'Espinay werd door dezen zelven tot rust gebracht. Hij verzekerde zijne vrienden, dat hij tegen elken boozen aanslag bestand was; dat hij alleen met kennisgeving aan de Koningin van Boheme zich onthouden zou in het paleis aan den Kneuterdijk te verschijnen tot nader order. En daarna sprak men over de politieke gebeurtenissen van den dag, terwijl men na den maaltijd nog lang in het groote salon der ambassade bijeenbleef.
Intusschen werd het gezelschap van Philips van Boheme gedurig rumoeriger en ongeduldiger. De spion Van Duijnsbergen kwam van tijd tot tijd berichten, dat het diner van den Ambassadeur nog niet ten einde liep. Tusschen de klokke drie en vier verliet de Baron Von Pellnitz het gezelschap. Hij ging de wacht betrekken in de Papestraat bij de Hoogstraat. Er werd afgesproken, dat, zoo l'Espinay met een groot gezelschap Franschen mocht verschijnen, hij zich ongemerkt zou verwijderen. Vertoonde l'Espinay zich alleen, dan zou hij zijn leven in de waagschaal stellen, om wraak te nemen over de vroeger hem toegebrachte verwonding, in de hoop, dat Philips met de zijnen hem spoedig te hulp zou komen.
Maar de tijd verliep, terwijl de Fransche heeren steeds bleven in de gastvrije woning van den Ambassadeur. Philips begaf zich met zijne overige vrienden naar de stallen, om l'Espinay, zoo ze waanden, daar te verrassen. Meer en meer begrepen ze, dat de Stalmeester zich waarschijnlijk schuil zou houden, of wel zich des avonds in gezelschap van zijne vrienden op den Vijverberg zou vertoonen. In een zeer opgewonden toestand verklaarde Philips, dat zij waarschijnlijk van hun voornemen moesten afzien. Hij stelde ongeveer te half vijf voor in de karos, die de koetsier Andries Bleijch had ingespannen, een toertje te maken ter afkoeling van hunne verhitte hersenen. De karos stond aan den hoofdingang van het paleis op den Kneuterdijk. De heeren Von Wartenau, Knightley en Thomson gehoorzaamden den Prins, en klommen met hem in de karos. Juist, toen ze gezeten waren, zag Philips den lakei Joost van Duijnsbergen in allerijl op hem afkomen. De koetsier moest even wachten. De lakei kwam hijgend aanvliegen. Van verre al riep hij luid:
‘Uwe Hoogheid! De Stalmeester komt en gaat met een Françooisch officier naar het Hertogstraatje!’
Te half vijf hadden de gasten van den Ambassadeur het hoekhuis van Kneuterdijk en Hooge Nieuwstraat verlaten. De meesten gingen door de Hooge Nieuwstraat naar het Voorhout. L'Espinay kwam het laatst met den Markies de la Vieuville en den Graaf des Loges. De Markies nam afscheid van beiden, en verwijderde zich in de richting van de Voorpoorte van den Hove. Des Loges vergezelde l'Espinay, die naar de Papestraat wilde terugkeeren. Beide heeren wandelden met zeer bedaarden, rustigen pas over den Kneuterdijk naar het Hertogstraatje. Juist op dit oogenblik kwam de spion Duijnsbergen aanstuiven met het lang verwachte bericht.
Prins Philips uitte een kreet van jubel en wilde woede.
Tot den spion heet het:
‘Joost! Op den bok! Gauw als het weerlicht!’
Tot den koetsier:
‘Andries als de dolle donder naar de Hoogstraat!’
Er klonken luide zweepslagen, maar nog luider klonk het lawaai van juichende stemmen uit de karos.
L'Espinay, die, toen hij uit het huis van den Franschen Gezant kwam, niet op het rijtuig gelet had, dat stil stond voor het paleis der Koningin, - l'Espinay liep kalm aan de zijde van zijn vriend Des Loges door het Hertogstraatje. Ze hadden bij den Ambassadeur zoo uitvoerig over de gebeurtenissen der laatste dagen gesproken, dat beiden eene pooze zwegen.
L'Espinay dacht nu plotseling aan Louise Hollandina. Hij zou haar niet zien in de eerste dagen. Haar fonkelende zachtblauwe oogen schenen hem nu op eens aan te staren. De zomerbries, die zijn voorhoofd licht aanroerde, kwam uit de naburige tuinen met een geur van rozen en resedaas hem herinneren aan de zoete omarming van het blonde koningskind. In zijn vroeger leven had hij van rozige lippen zeer vaak lof en liefde genoten, had hij bijwijlen gemeend, dat hem de hoogste zaligheid was geopenbaard, maar niets had hem zoo diep in zijne ziel gegrepen, niets had de fijnste roerselen van zijn bestaan zoo machtig doen trillen als een lach van Louise, als een kus van Louise. Geheel onder de betoovering van hare liefde, had hij de stoutste droomen gedroomd voor de toekomst. Zoo het noodig mocht blijken voor haar te sterven, zou hij onversaagd den dood in het bleeke aangezicht zien.
Hoe wijs is het bestier der Hemelsche machten, die de toekomst omsluieren! De ongelukkige wist niet, dat de zwarte Doodsengel aan zijne zijde zweefde!
L'Espinay en Des Loges gingen door het Noordeinde naar de Papestraat. Een ongemeen getier treft hun oor. Er houdt een karos op bij 't hoekhuis van de Plaats en de Hoogstraat. En bij den ingang der Papestraat treedt Von Pellnitz met ontblooten degen te voorschijn. L'Espinay begrijpt, dat deze den moed heeft gevat hem aan te randen, oogenblikkelijk vliegt hij met ontbloot rapier op hem los. Des Loges wil hem terughouden, maar voelt zich plotseling van achteren aangegrepen door sterke armen.
Philips van Boheme had zijn koetsier aangemaand tot den uitersten spoed. De karos rolde in wilde vaart over Kneuterdijk en Plaats. Met woeste vloeken beval men den koetsier op te houden. Philips had zelf het portier opengeworpen, en was er met zijn drie vrienden en drie lakeien uitgesprongen.
Philips ziet Von Pellnitz met den degen in de hand op den hoek van de Papestraat. Hij ziet l'Espinay met heldenmoed zijn aanrander tegemoet snellen. De Graaf des Loges wil l'Espinay terughouden. Philips beveelt Joost van Duijnsbergen des Loges in den rug aan te vallen, en vast te grijpen. De Graaf des Loges struikelt, en valt, voordat hij zijn degen heeft ontbloot. Een ontzaglijk rumoer rijst omhoog.
‘De Françooische hond! Slaat dood! Slaat dood!’
De voorbijgangers blijven stil staan. De bewoners der Hoogstraat verschijnen met ontstelde gezichten op hunne stoepen.
L'Espinay begrijpt, dat het een aanslag op zijn leven geldt. Von Pellnitz sluit zich aan bij zijne vrienden die allen met ontbloote degens op l'Espinay losstormen. 't Zijn zeven gewapende mannen, Philips, Von Pellnitz, Von Wartenau, Knightley, Thomson en de twee blauwe lakeien. Een oogenblik wilde l'Espinay blijven stand houden - één tegen zeven. Hij ziet het onmogelijke van zulk eene worsteling in, en zich tot de menigte wendend, roept hij luide, voor het eerst van zijn leven:
‘Au secours! Au secours!’
De poorters uit de Hoogstraat, de toevallige voorbijgangers, hadden zulke oploopen, zulke krakeelende edellieden, meer-