bijna opgewekte stemming gehouden. De schilder gaf eenige feiten uit zijn leven in Italië ten beste, en deelde mede, hoe hij met Poelenburg te paard door de Abruzzen reizende, een hoop Italiaansche bandieten met messen en dolken ontmoette, die hem beletten zijn tocht te vervolgen. Tevergeefs gaven de kunstenaars te kennen, dat zij arme ‘pittori olandese’ waren. De roovers noemden hen ‘pittori da sgabelli’ (kladschilders), en noodzaakten hen af te stijgen en te volgen. Ze brachten Honthorst en Poelenburg naar een eenzaam huis in het gebergte, waar de eerste bevel kreeg het portret van den chef der bandieten te schilderen. Dit ging zeer moeilijk, daar hunne schilderkisten en penseelen te Napels waren achtergebleven. Na eenige beraadslagingen vroeg Honthorst het een of ander stuk papier. De bandieten kwamen met eene rol perkament, die van binnen gelukkig eene bruikbare witte oppervlakte aanbood. Poelenburg greep een plank, en spijkerde het perkament strak op de plank. Honthorst nam een paar stukken houtskool, die de bandieten gebruikten om hun haardvuur aan te leggen. En toen ging hij snel aan het werk, en zette den kop van het bandietenhoofd met forsche trekken op het perkament. In een half uur had hij een zeer goed gelijkend portret, en toonde het den bandieten. Er ging een kreet van bewondering op. Het Italiaansche bloed sprak luide. Men overstelpte de beide schilders met lof en dank. Nu was het gebleken, dat zij waren ‘pittori di primo cartello’. Ze kregen hunne paarden terug, en werden door de bandieten geleid op een weg, dien ze veilig konden volgen.
Louise Hollandina noodigde na den maaltijd Honthorst uit, om haar werk te beoordeelen in haar atelier.
Het paleis scheen uitgestorven, terwijl zij door de gangen en op de trappen naar de tweede verdieping klommen. Honthorst had aan het Engelsche hof eenige lessen in de etiquette ontvangen, en wist dus altijd, ondanks zekere kunstenaarsvrijheid in zijne allures, met gepaste vrijmoedigheid zijne meening te zeggen. In het atelier hield hij zich voornamelijk bezig met de kopie van Van Dijck's portret van Koning Charles I. Hij bekeek het werk der Prinses met groote aandacht, en zei toen:
‘Anthoon van Dijck is een singulier groot meester in onze konst en wel speciaal in het konterfeiten van koppen en handen. Deze Koning Charles is wat fraaier gemaakt, dan hij bij nature is, maar excellent in het karakter!’
De bekende schilderij - nu in het Louvre-Museum - stelt den Koning voor staande, de eene hand geleund op een hoogen rotting, de andere in de zijde, het hoofd gekeerd naar den toeschouwer. Onder een dicht bladerdak vertoont zich het paard, dat door een page bij den teugel wordt gehouden. Louise had de geheele schilderij op haar doek nageschetst, en was begonnen met de lucht - zwaar bewolkt, maar warm van tint. Honthorst zag oplettend naar de kopie, die gereproduceerd werd. Toen greep hij zonder te spreken naar het palet en de penseelen, die op een klein tafeltje bij den ezel lagen, en zei:
‘Daar is iets in den kop van den Koning, wat mij niet gevalt. Als Uwe Hoogheid vergunt....’
Louise glimlachte vroolijk, en liet Honthorst aan het werk gaan. In een oogwenk had hij den breedgeranden zwarten hoed en het lange donkerbruine, krullende hair van den Koning in toon gebracht. Daarna wijzigde hij iets in de uitdrukking van de oogen en den mond, waardoor grootere gelijkenis werd verkregen.
Honthorst legde glimlachend schilderstok en penseelen ter zijde.
‘Zoo placht Zijne Majesteit mij dikmaals aan te zien!’ - zei hij kalm. - ‘De rest zij Uwer Koninklijke Hoogheid bevolen!’
De deur van de schilderkamer werd geopend, de stem van een lakei kondigde aan:
‘De Opperstalmeester van Hare Majesteit!’
Louise Hollandina en Honthorst beantwoordden de diepe buiging van den Graaf de l'Espinay. De Prinses doet haar uiterste best hare ontroering te verbergen, Honthorst let er niet op. L'Espinay vertoont zich in een eenvoudig ruiterkostuum - grijze pourpoint van laken met tal van zilveren knoopjes, platte kanten kraag, hooge rijlaarzen van zacht, geel leêr. Honthorst spreekt het Italiaansch en Engelsch zeer goed, met het Fransch gaat het zoo vlug niet. Toch blijft hij aan het gesprek deel nemen, terwijl ze te zaam door het atelier wandelen, om alle door de Prinses begonnen stukken, die op voltooiïng wachten, te bekijken. Louise werkte met bijzondere ingenomenheid aan een stilleven, door haar zelve gerangschikt: een hooge beker van lichtgroen glas, een steenen bierkruik, verschillende kristallen glazen, een bord van porcelein met blauwe figuren, waarop een aangesneden citroen en eenige oesterschelpen lagen. De plaatsing der verschillende voorwerpen was met grooten smaak geregeld, en de schilderij verried een uiterst geoefend penseel en een wel ontwikkeld gevoel voor kleur bij de kunstenares. L'Espinay wist op aangename wijze, en zonder overdrijving te prijzen. Honthorst zeide op kalme manier, dat het kunstwerk volkomen geslaagd was.
Louise Hollandina nam haar palet en schilderstok, en keerde naar de kopie van Van Dijck terug. Ze bood beiden vrienden een zetel bij eene tafel in het midden van het atelier, en begon aan den kop van Koning Charles I te schilderen met inachtneming van de correcties door Honthorst aangebracht. Louise ging voort vlug in het Fransch, zoodat Honthorst geene gelegenheid vond, om in het Hollandsch door te spreken. L'Espinay deed zijn best, om al zijne welsprekendheid en al zijn vernuft in zijne antwoorden aan de Prinses te doen uitkomen. Honthorst werd er stil van, en stond op om afscheid te nemen. De Prinses hield zich, of ze zijn heengaan niet zou toelaten, maar hij sprak van een werk, dat voltooid moest worden, en vertrok.
Louise ging nu met hernieuwde vlijt aan het schilderen, terwijl l'Espinay den deftigen toon eenigszins wijzigend, haar zijne opmerkingen over den toestand in het paleis mededeelde. Hij begon met haar te verzekeren, dat de meeste zijner landgenooten, edelen, die de Staten dienden in het leger, het vertrek van Prins Karel Lodewijk beschouwden als eene lafheid. Hij had den Vicomte de Machault dien morgen over de zaak geraadpleegd, en deze meende, dat het vertrek der beide broeders misschien de eene of andere intrige betrof. De Vicomte had hem gewaarschuwd en aanbevolen zeer op zijne hoede te zijn. De kameraden van Prins Philips waren te vreezen. Louise schilderde steeds ijveriger door, en antwoordde telkens met eene vriendelijke aanmoediging, ten einde hem tot voortspreken te bewegen. Naar zijne stem te mogen luisteren, was haar gelukzaligheid.
L'Espinay wees er op, dat vrede en rust in het paleis waren teruggekeerd. Zelfs de spionneerende lakei was mee op reis gegaan. Hij had bijna niet geslapen door zijn groot overweldigend geluk. De klank van haar naam - het woord Louise - jubelde in zijn hart als een overwinningslied. Hij hoopte, dat ze hem vergunnen zou van zijne verrukking te spreken....
Louise keek om, legde palet en stok ter zijde, en riep:
‘J'ai fini la tête de mon oncle! Viens juger, mon ami!’
Schuchterheid en vrees voor zich zelve hadden de Prinses tot nog toe belet l'Espinay glimlachend aan te zien. Nu vergunde ze hem haar werk te beoordeelen. Louise's kopie van de Engelsche schilderij liet, voor zoover ze nu gevorderd was, niets te wenschen over. De uitdrukking van des Konings Charles I's trekken overtrof die van haar voorbeeld. L'Espinay poogde zijn lof zoo oprecht en zoo smaakvol mogelijk voor te dragen. Louise glimlachte nu telkens, en wees hem op de twee leunstoelen bij den ezel en het tafeltje met boeken, waar ze den vorigen dag gezeten hadden. L'Espinay vatte eerbiedig hare linkerhand, en leidde haar naar den