deelzaam, en had zulk eene behoefte aan vertrouwen en sympathie, dat ze haast vergat de dochter van een Koning te zijn. Daarenboven verloor zij somtijds den afstand uit het oog, die haar scheidde van lager
geplaatsten, een gevolg van vele bittere teleurstellingen, en eene lange reeks van rampen.
De beide Prinsessen, Elisabeth en Louise Hollandina, schitterden beiden door frissche schoonheid en groote talenten. Een Fransch Memoiren-auteur zegt van Elisabeth: ‘Elle faisait l'admiration de tout le monde. Elle avait le nez aquilin et menu, mais sujet à rougir.’ Elisabeth, de oudste dochter der Koningin, maakte met hare zwarte oogen en glanzig zwart hair, hare eenigszins strenge trekken, een even koninklijken indruk als hare moeder. Heel zeldzaam zag men haar glimlachen. Zij hield niet van feesten, maar alleen van studie. Eene echte bas-bleu, zonder précieuse te zijn, muntte zij uit door eene wetenschappelijke beschaving, die haar tot de hoogvereerde correspondente van Cartesius, Leibnitz en Anna Maria van Schurman had gemaakt.
De Prinses Louise Hollandina vormde met hare oudere zuster een volkomen contrast. Ze was mooier, maar niet zoo fier en zoo indrukwekkend als deze. Hare groote blauwe oogen zagen met kinderlijke vrijmoedigheid en blijde opgewektheid in 't rond. Het rijke bruinblonde hair was niet zoo zorgvuldig gekapt als destijds vereischt werd. Haar wit satijnen galakleed stak scherp af bij het donkerblauw fluweel der Prinses Elisabeth, maar hulde haar in dat waas van jonge, onschuldige blijmoedigheid, 't welk haar tot eene allerliefste verschijning maakte.
Naast haar stond Prins Philips van Bohemen, de zevende zoon der Koningin, een jonkman van achttien jaren, met kort afgesneden roodbruin hair, zeer hoog opgestreken, maar dunnen knevel, en zoo driest om zich heen glurende zwarte oogen, dat de volksstem hem niet zonder reden den bijnaam van den ‘dollen Palatijn’ gegeven had. Zijn wambuis en broek van purperfluweel met gouddraad gegarneerd vielen sterk in het oog, zoodat menig half nieuwsgierige, half spottende, blik van de vele gasten op hem gevestigd werd. De zonen der Koningin van Boheme hadden in Den Haag voor zoover ze er somtijds vertoefden, geen goeden naam van bezadigdheid en wijsheid verworven.
Achter deze vier vorstelijke personen volgden acht hofdames en acht edellleden. De meesten waren Engelschen, enkele Fransche en Duitsche edellieden uit de Paltz. Onder de hofdames blonken uit de grootmeesteres. Mevrouw de Merode, geboren Van Wassenaar, Lady Carey en Lady Apsley. Onder de heeren merkte men op Sir Henry Vane, hofmeester, de Graven van Windischgrätz, en van Isembourg, eindelijk John Quarles, cupbearer van Hare Majesteit.
Zoodra de Koningin met haar gevolg verschenen was, kwamen Graaf en Gravin van Brederode haar op 't eerbiedigst begroeten, gevolgd door den Vicomte en de Vicomtesse de Machault. De Koningin betoonde zich zeer minzaam, en gaf de drie Brederodetjes uit eigen beweging de hand. De gastheer verzocht de eer, om Hare Majesteit naar de balzaal te mogen geleiden. Eerbiedig de linkerhand der vorstin aanroerende ging men door de reeks der zalen, gevolgd door de Prinses Elisabeth, begeleid door den Vicomte de Machault, en de Prinses Louise Hollandine, vergezeld door den Graaf van Nassau-Hadamar, terwijl Prins Philips Mevrouw de Merode de hand bood. Anna van Brederode, Vicomtesse de Machault bleef met de drie kinderen, om de gasten, die nog komen konden te verwelkomen.
In de groote balzaal waren al meer dan honderd gasten bijeengevloeid. De komst der Koningin met hare dochters en zoon werd met volkomen deftige hoffelijkheid opgemerkt. Alle gesprekken werden gestaakt. Ieder bleef staan met het gelaat naar de vorstin gewend en wachtte. De Koningin was gewoon gedurende de feesten, die zij gaf in haar paleis aan den Kneuterdijk, of die door den Stadhouder, of door den Graaf van Brederode gegeven werden, al de gasten, die haar bekend waren, aan te spreken, daarbij zeer vlug en handig verwisselende van taal en toon, terwijl zij nieuw aangekomenen of onbekenden aan zich deed voorstellen. Zoo ging het ook nu. De Koningin steeds begeleid door den gastheer, begon van den ingang af de lange reeks der gasten toe te spreken.
Geheel aan de tegenovergestelde zijde van de balzaal bij het tooneel stond de Graaf de l'Espinay met groote belangstelling de koninklijke gasten waar te nemen. Hoewel bijna drie maanden in Den Haag had hij de Koningin van Boheme alleen bij toeval ontmoet, als ze hem voorbij reed in haar karos. Terwijl hij haar nu meer van nabij kon waarnemen, werd hij getroffen door de fiere majesteit van haar wezen, hare bewegingen, haar gang. Hij bleef in stilte voortmijmeren, terwijl de vorstelijke personen zich verdiepten in velerlei gesprekken met de talrijke gasten. Onwillekeurig zei hij halfluid:
‘Oncques de ma vie je n'ai vu pareille grandeur!’
‘Et si belle encore!’
Dit werd gezegd door Constantin Huygens, dien een toeval op dat oogenblik naast l'Espinay had geplaatst. De schrandere menschenkenner had aan de manier, waarop de Fransche edelman de groep der koninklijke bezoekers waarnam, duidelijk gemerkt, dat deze de Koningin van Boheme bedoelde. L'Espinay had Huygens leeren kennen, toen hij in het Oude Hof van het Noordeinde aan Prins Willem II was voorgesteld. Daar het grootst aantal der gasten nu in de balzaal bijeengekomen was, daar allen aan hunne plaats geboeid bleven, zoolang het Harer Majesteit behaagde zich met hare bekenden en vrienden te onderhouden, ontstond een levendig gesprek tusschen beiden. Huygens gevoelde sympathie voor den naar het uiterlijk zoo schitterenden jonkman, die door zijne manieren en woorden bewees, dat hij in beschaving en wereldkennis voor geen enkele der aanwezige hovelingen behoefde onder te doen.
Ze spraken natuurlijk over de Koningin van Boheme. L'Espinay kende in de hoofdtrekken hare geschiedenis, maar Huygens wist alles in de kleinste bijzonderheden en vertelde ze gaarne, daar zijn hoorder de grootste oplettendheid en dankbaarheid betoonde. Huygens vertelde van de schitterende huwelijksfeesten in 1613, toen Frederik V, Keurvorst van de Paltz, zoon van des Zwijgers dochter, Louise Juliane, neef van Maurits en Frederik Hendrik, met zijne jonge bruid in Den Haag verscheen. Ze waren in Londen gehuwd met een betoon van pracht en weelde, dat schier ongeloofelijk scheen. Huygens was toen even oud, als de jonggehuwde vorstin, zestien jaren. Hij getuigde met geestdrift van de bekoorlijkheid der Engelsche koningsdochter, die, andere aanzoeken versmadende, tot groote vreugde der Protestanten in de Geüniëerde Gewesten, Engeland en Duitschland, de hand had aanvaard van den jongen Paltzgraaf. Huygens verhaalde van het schitterend gevolg, dat Frederik en Elisabeth vergezelde, waarbij Lord Lennox, de Graaf en Gravin van Arundel, Lord Herrington en de kolonel Cecil het meest in het oog vielen. Hij sprak van eene prachtige jacht in het Haagsche Bosch, bij welke gelegenheid de jonge Paltzgravin een hert schoot. Hij herinnerde aan de vorstelijke geschenken, die de Hoog Mogende heeren der dochter van James I aanboden - een carcanet (halscieraad) van zes-en-dertig diamanten en twee-en-vijftig paarlen, prachtige gobelins voor wandversiering, damastweefsels uit de fabrieken te Haarlem, lakwerken uit Oost-Indië. Elisabeth Stuart werd op haar zeventiende jaar moeder van haar oudsten zoon, en sedert breidde zich het gezin van den Keurvorst, welhaast Koning van Boheme, uit tot een dertiental spruiten.
Glimlachend maakte Huygens melding van een kronykschrijver Johan Bertholt van Loo, die in 1633 had geschreven: ‘De Coninginne is een seer vrucht-barige Princesse geweest, want alle Jaren is sy meest van kinde gelegen, daer de Staten van zes particuliere Vereenichde Provinciën, item de